Column | Wachten op het avontuur zit in een klein woordje

Daar zijn ze, twee mannen, voddig, stram en ongewassen, zo te zien. Beklagenswaardig? Misschien. Hun lichaam is ze vreemd geworden, ze hebben alleen de taal nog. En hoe beklagenswaardig ben je als Samuel Beckett je de woorden influistert in dit prachtige stuk dat Wachten op Godot heet? Het is een trage achtbaan. Het zwiert op en neer, van en naar die ene dialoog, wie het stuk vaker zag, wacht erop. Ha, daar is hij weer:

„We gaan.”

„We kunnen niet.”

„Waarom niet?”

„We wachten op Godot.”

„O ja.”

In dat „O ja” zit ’t m. O ja, nou weet ik het weer, o ja, goed dat je het zegt. Maar „O ja” is een vertaling, Beckett schreef: „Ah!”, met als regieaanwijzing: (despairingly) – wanhopig. Ik vind „O ja” beter dan „Ah”. Ah berust in het onvermijdelijke. O ja, niet. Ah is fatalistisch. O ja is goedgeluimd. Het betekent: we blijven nog even, er is tijd voor avontuur, te beginnen met een knellende schoen. „Laten we niets doen. Dat is het veiligste”, zeggen de mannen – en dat komt er dan niet erg van.

Godot-regisseur Erik Whien verklaarde in een interview dat dit stuk niet over wachten gaat. Maar als je iets niet meer mag denken dan gaat het niet meer uit je hoofd. Dus ik denk: er wordt in dit stuk enorm gewacht. En: wachten is zichtbaar – ontvouw het en er ontstaat, als het even wil, onthullend theater.

In De wetten, de roman van Connie Palmen, wacht hoofdpersoon Marie telkens op een volgende man die haar wijzer kan maken op steeds een ander terrein. Marie is intellectueel vrijgevochten, maar daarbij is ze onmiskenbaar een studente van veertig jaar geleden, toen jonge vrouwen nog niet anders wisten dan keurig te wachten tot ze werden aangesproken door een man of een jongen. Dat gedateerde wachten bepaalt ook het ritme van de toneelversie van De wetten. Dat had best anders gekund, hedendaagser of neutraler. Maar regisseur Eline Arbo kiest ervoor Maries wachten te handhaven en schiet zo haar voorstelling het nabije verleden in.

Ik weet wat wachten-als-theater vermag sinds ik lang geleden, in 1991, ging kijken bij de megalomane performance Wachten in de Beurs. Op de vloer van de Amsterdamse Beurs van Berlage zaten, stonden, hingen, lagen mensen met zijn 140-en zwijgend te wachten. Het publiek wandelde tussen hen door, keek en fantaseerde, er was geen houden aan. Die vrouw wachtte op haar dochter. Nee, op haar beurt. En die drie mannen wachtten op mooi weer. Of op het moment om hun maffiose schuldeiser in het IJ te duwen – kon ook!

Wat is wachten? Alles. Leven is wachten, op het volgende uur, op de volgende dag, op de volgende grap, op de dood – maar wie wacht stelt die lekker nog even uit.

O ja.