Column | Vrije tijd

Ellen Deckwitz

In mijn gebouw is het op zaterdagen altijd onrustig. In de gangen klinkt geklos, ouders haasten zich met kinderen van voetbal naar verjaardag, stelletjes gaan van sportschool naar diner, alleenstaanden van dierenarts naar date. Ik herken hun gejaagdheid, zaterdagen zijn immers de momenten waarop de meesten hun tijd zelf mogen invullen, wat overigens niet hetzelfde is als doen wat ze willen (maar daar moet je niet te lang bij stilstaan, want dan wordt het bestaan enigszins ondraaglijk).

Zaterdagmiddag krioelden mijn gebouwgenoten met sporttassen, boodschappen en vuilniszakken door de hal. Men knikte naar elkaar met koortsige ogen, stond zwaarbepakt in de lift, vastbesloten om het uiterste te halen uit de vrije uren.

Zelf heb ik jarenlang mijn zaterdagen volgepland met feestjes, etentjes en tripjes met vrienden. Op zich leuk, maar ik deed het om de verkeerde reden. Niet om te ontspannen, de zinnen te verzetten of om fijne mensen te zien, maar omdat ik, zodra ik alleen was en niet hoefde te werken, geen idee meer had van wat ik met mezelf aan moest. Er was geen afleiding, er waren geen anderen om, wanneer paniek weer eens opkwam als de hik, me gerust te stellen. Er waren geen taakjes om me af te leiden van het gepieker dat me al sinds mijn kindertijd teistert. En dus puilde mijn weekendagenda altijd uit.

Tot er jaren geleden opeens een zaterdag aanbrak waarop iedereen afzegde: mijn sportmaatje, mijn lunchafspraak en mijn feestgangers. Iedereen had griep. Ik werd enorm onrustig nu ik opeens een hele vrije dag met mezelf moest doorbrengen. Terwijl vrienden en geliefden ijlden, ijsbeerde ik radeloos door mijn huis.

Na een half uur stopte ik met lopen. Dus dit was alleen zijn, dacht ik. Het was zo erg nog niet. Ik had het volgens mijn stappenteller al twee kilometer lang overleefd. Ik keek de eenzaamheid, die al jaren met gesperde kaken boven me hing, in de muil.

Ik zag een grauw gehemelte, ontstoken amandelen, wat bedorven kiezen. Ze kon me niet eens verzwelgen zonder zelf kapot te gaan. De eenzaamheid was een rot baldakijn, altijd aanwezig, niet per se comfortabel of esthetisch verantwoord, maar ook ongevaarlijk.

Het gaat te ver om te zeggen dat ik toen een vriendschap met haar sloot, maar we houden elkaar sindsdien gezelschap. Om het maar met Emily Dickinson te zeggen: „It would be lonelier without the loneliness.” Zo zitten we op zaterdagen soms naast elkaar, terwijl ik denk aan die andere versie van mezelf, die zichzelf nog steeds naar anderen haast, druk om aan zichzelf te ontkomen, en dat vrije tijd noemt.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.

Lees verder…….