Column | Valentijnsverbeelding

Ellen Deckwitz

Met Valentijn moet ik altijd denken aan Herman Gorter (1864-1927), en dan geeneens vanwege diens mooie gedicht ‘Zie je ik hou van je’ (met die lieve slotregels: ‘Ik wou het helemaal zeggen/ maar ik kan het toch niet zeggen’) maar om wat hij ooit, in een brief aan zijn moeder Jo, schreef over liefde. De dan 22-jarige Gorter verwondert zich daarin over het volgende:

„Het is gek, ik houd van alle menschen bijna, als ik over ze denk… dan zijn ze mijn eigendom, mijn denkbeeldige menschen… maar in werkelijkheid vervelen ze me vaak. Ach, alle liefde is liefde voor denkbeelden, dat kan niet anders.”

Oftewel: de verbeelding wekt liefdevollere gevoelens op dan de werkelijkheid. Daar heb ik soms ook last van, en daarom heb ik Valentijnsdag jarenlang stom gevonden. Ik heb lang het gevoel gehad dat er op de veertiende een soort amoureuze fantasie moest worden verwerkelijkt (waarvan het bovendien nog maar zeer de vraag was of die goed voor je was) in plaats van dat je gewoon vierde wat je al had, of dat nou een geliefde betrof, een familielid, vriend of, wilde suggestie, jezelf.

Een kennis van mij zei laatst dat hij dit jaar op Valentijnsdag juist de afwezigheid van liefde gaat vieren. Voor het eerst in tijden is hij weer vrijgezel.

„Eindelijk even geen gedoe”, zei hij verzaligd. „Ik heb al een mooie Meursault gehaald om mezelf die avond op te trakteren. Bij kaarslicht.”

Roepen dat de liefde een tranendal is, is ook een vorm van zinsbegoocheling

Ik pakte er het gedicht ‘Voor de liefste onbekende’ bij, waarin Ingmar Heytze een geliefde aanspreekt die hij nog niet is tegengekomen: ‘Wat ben ik blij dat ik je nog niet ken./ Ik dank de sterren en de maan… dat jij mijn deuren, dicht of open,/ steeds voorbijgelopen bent.’ Want dat scheelt weer romantische moetjes als ‘kussen onder straatlantaarns’ en ‘samen dwalen door de regen’, plus al die vervelende gevoelens: ‘wéér verliefd zijn, wéér verliezen/ bijna sterven van verdriet -/ dat hoeft nu allemaal nog niet’. Mijn kennis knikte driftig mee.

„Het is allemaal één bak ellende!” juichte hij.

Maar toch. Roepen dat de liefde een tranendal is, is ook een vorm van zinsbegoocheling, zodat je maar niet meer teleurgesteld wordt. Gorter kan wel zeggen dat de fantasie het leven een beetje verpest omdat de werkelijkheid daardoor tegenvalt, maar ook doemdenken behoort tot het rijk der verbeelding. Als je niet uitkijkt, laat je pessimisme je gedrag bepalen, blijf je voortaan eeuwig op zaterdagavond thuis en loop je zo het risico dingen te missen die misschien juist leuk zijn.

Heytze had dat ook al door. Zo eindigt zijn bede aan de onbekende geliefde met: ‘Neem de tijd, als je dat wilt/ maar kom voordat ik mijn ogen sluit.’

En dan zien we wel weer, Valentijnsdag of niet.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.

Lees verder…….