Column | Uw moeder heeft me gebeten

Mensen die ik niet ken die herinneringen met mij delen die ik me niet kan herinneren vind ik het moeilijkst. Eens per week sta ik met Eva Hoeke in het theater met een vertelling over ons verblijf in Wormer, en na afloop staan we dan, moe maar voldaan, naast elkaar achter een tafel met boeken. De handel is een prima buffer, maar af en toe breekt iemand daar dan doorheen.

„Monique”, zei een vrouw van mijn leeftijd.

We hadden bij elkaar in de klas gezeten.

Ik herinnerde me dat niet.

Ze vertelde over die keer dat we klassikaal gingen schaatsen bij Biljoen, ik had Friese doorlopers en een oranje muts, dezelfde als Hilbert van der Duim.

Ik had geen Friese doorlopers, ik had geen oranje muts, ik hield niet van schaatsen, maar ze bleef doorgaan. Achter haar stond haar partner, hij vuurde haar aan om door te gaan met het ophalen van herinneringen.

Moeilijker wordt het bij familieleden.

Een man die beweert dat hij mijn dementerende moeder pap heeft gevoerd.

„Ze heeft in mijn vinger gebeten.”

Ook voor me gehad, een bejaarde die op de werkplek geleden had onder mijn dominante vader. Hij keek mij strak aan, alsof de schuld van de vader overgaat op de zoon.

„Hij was een slechte chef.”

God, was hij maar chef geweest, wat had ik het hem gegund om de lakens uit te delen

Mijn vader was niet dominant, en al helemaal geen chef. God, was hij maar chef geweest, wat had ik het hem gegund om, al was het maar even, de lakens uit te delen. Even geen zorgen om geld, of over de leidinggevende die hem zijn werk opnieuw liet doen. De waarheid was dat hij veertig jaar lang minimaal twee keer per week ’s nachts naar adem happend wakker schoot. Mijn moeder sloeg hem dan.

Aan het eind, toen hij nog kon wandelen, gaf hij toe dat hij een groot deel van zijn leven had versleten aan ergernissen en muizenissen.

„Ik had het allemaal moeten laten gaan.”

Daarna steevast dat allesverzengende inzicht dat te laat was gekomen, hij bleef het maar debiteren. Je kon er veel, maar ook helemaal niets mee. „We zijn allemaal zandkorrels.”

Daarna omhoogkijken en zeggen dat de bomen in brand stonden, want herfst.

Hem indachtig sta ik ze te woord.

Ze kopen een boek, ik schrijf erin wat ze me opdragen, ik herinner me alles.

‘Marcel, zoon van een verschrikkelijke leidinggevende.’

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.