Column | Synchroonzwemtweeling

Ik weet wel dat Noortje en Bregje de Brouwer twee vrouwen zijn, maar als ik naar ze kijk, twijfel ik telkens weer. Niemand heeft exact dezelfde benen, billen, armen, of ronding van de schouders, dezelfde glimlach, of dezelfde oogopslag. Het is onmogelijk dat twee mensen zo volkomen gelijk bewegen dat zelfs de kromming van de grote teen en de buiging van elk vingerkootje niet van elkaar te onderscheiden zijn.

Het is meer dan alleen uiterlijk. Het lijkt alsof de synchroonzwemtweeling door onzichtbare draadjes is verbonden, en misschien is dat ook wel zo. Genetisch hetzelfde gaat verder dan de buitenkant. Soms moet ik nog eens kijken, en nog eens, omdat ik bijna niet kan geloven dat er geen spiegel in het zwembad van Doha staat. Dat er niet maar één De Brouwer is, met haar spiegelbeeld prachtig gereflecteerd.

Het is betoverend. Magisch, en een beetje buitenaards. Alsof ademhalen veel te ordinair is voor deze twee vrouwen, alsof bewegen onder water geen spatje moeite kost, alsof de zwaartekracht domweg niet bestaat, zo klieven ze door het water in Doha. Zo slepen ze voor Nederland een historische medaille in het synchroonzwemmen in de wacht. Een zilveren plak. De eerste WK-medaille ooit.

Ellenlange benen en armen, glanzend, torenhoog boven het water uit. Waar de één eindigt en de ander begint, zie je niet eens. Het zuigt me aan, die twee volkomen gelijke vrouwen die precies gelijk bewegen. Noortje en Bregje zijn half mens, half waternimf. Ze zitten aan het beeldscherm vastgeplakt, als waren Noortje en Bregje sirenen die je vangen en je niet meer laten gaan.

Hadden ze hun lange haren los, dan zouden ze je daarmee grijpen en onder water trekken, mee naar de bodem, naar de plek waar het door hun moeiteloos bewegen zo paradijselijk lijkt. Maar ze kunnen je niet naar beneden trekken. Hun lange lokken zijn getemd. Bregje en Noortje hebben dikke lagen gelatine in het haar. De bos lange krullen die ze beiden hebben, kleeft strak opgevouwen tegen het hoofd.

Steeds dieper in het zwembad persen Bregje en Noortje er met steeds minder zuurstof in de longen de meest sierlijke bewegingen uit. Gewone mensen, verstrikt in hun haren, zouden al lang de verdrinkingsdood gestorven zijn.

Op het land zijn de twee waternimfen iets menselijker, maar nog steeds fascinerend om naar te kijken. Ze blijven breed lachen, net zoals in het water. Omdat ze geleerd hebben te lachen, altijd te lachen, ook al zien ze sterretjes, ook al doet het pijn. „Van binnen denk je: ik ga dood”, vertellen ze erover, ik weet niet precies wie van de twee het zei, „maar je moet blijven glimlachen.” Of boos kijken, bij een serieus stuk muziek – dat mag ook.

Ik blijf me maar laven aan de beelden van die twee identieke vrouwen, die zelfs tegelijk praten – de een zegt echt iets, en de ander beweegt de lippen geluidloos mee. Omdat ze ook hetzelfde denken. Ik krijg mijn ogen maar niet van ze losgerukt. „Ik weet niet wie dit bedacht heeft”, zeggen ze lachend met hun zilveren medaille om de hals, duidend op het glanzend kapje gelatine op hun hoofd.

Ik weet ook niet wie dat bedacht heeft, maar ik snap het wel. Zonder getemde haren zouden Noortje en Bregje met hun betoverende synchroonheid een gevaar voor de mensheid zijn.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.