Column | Nederland is gevaarlijker

Ellen Deckwitz

Maandag bezocht ik een vriend die op het Javaanse platteland woont. Trots liet hij me zijn veestapel zien. „Dit is onze baby”, zei hij vertederd terwijl hij me naar een stierkalf ter grootte van een Harley-Davidson leidde. „Hij is zo snel dat we hem Max Verstappen noemen.”

Speels duwde Max zijn kop tegen mijn zij, en ik kriebelde hem tussen zijn horens. Daar werd hij zo gelukkig van, dat hij in mijn armen probeerde te springen. Ik viel achterover en verrekte mijn gehele onderrug. De vriend droeg me terug naar zijn huis en belde meteen de lokale wonderdokter.

„Max Verstappen”, fluisterde mijn gastheer tegen hem, waarop de arts zuchtte. Hij draaide me op mijn buik en begon acupunctuurnaalden in me te steken. Vervolgens zei hij dat ik me moest ontspannen en dat hij even een stukje ging wandelen.

Daar lag ik op de grond, ver weg van huis en haard. Mijn rug deed zoveel pijn dat ik niet durfde te bewegen, maar ik maakte me vreemd genoeg toch geen zorgen. Enerzijds omdat de dokter zo zeker van zijn zaak leek, maar ook omdat me nog nooit iets in het buitenland was overkomen. Juist in eigen land liep ik voedselvergiftigingen, verwondingen, botbreuken en ziektes op. Het klimrek van prot. chr. basisschool de Regenboog te Borne was tot dusver een grotere bedreiging voor mijn gezondheid dan Noorse gletsjergebieden, kamelenstremselcake in Mongolië en gebraden piranha’s in de Amazone. Ik reed paard over de Russische steppe en kameel in de woestijn van Oman en bereikte heelhuids iedere waterplaats. In Enschede hoefde ik daarentegen maar op een driewieler te stappen en ik was alweer een half melkgebit kwijt. In Groningen liep ik Mexicaanse griep op, in Utrecht corona. Er was uitvoerig bewijs dat voor mij persoonlijk Nederland de gevaarlijkste plek op aarde was, waaruit ik concludeerde dat hier in Indonesië alles dik in orde zou komen.

Was er veel mis met deze redenering? Ongetwijfeld! Maar het zijn de kleine dingen die je geest intact houden terwijl je wervelkolom voelt alsof er net een vorkheftruck overheen is gereden en je je aan de andere kant van de wereld bevindt. Buiten sloopte Max Verstappen de ene na de andere palmboom en binnen stak de dokter nog meer naalden in me.

„Wat ben ik toch een mazzelpik”, hield ik mezelf voor toen hij ook maar mijn voorhoofd onder handen nam. „In Nederland was ik pas echt de sjaak geweest!”

Een straaltje vloeistof dat geen bloed was, rolde via mijn linkerooglid naar mijn wang. Beroerde mijn huid teder, zoals een vlinderkusje van een moedermond.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.

Lees verder…….