Column | Na-woede

Onlangs ontving ik zo’n vreemde uitnodiging dat ik direct de afzender belde. „Volgens mij is je autocorrectie op hol geslagen”, zei ik tegen vriendin L., „want je hebt me uitgenodigd voor een diagnosefeestje.” „Klopt”, zei ze blij. „Kom je ook? Ik heb al dertig aanmeldingen!”

Ah. Ze kwakkelde tijdens onze studententijd behoorlijk met haar gezondheid. Om de zoveel tijd had ze een aanval van buikpijn. Aanvankelijk wuifde ze alle zorgen weg, want op een periode van urenlang de wc bezetten, volgde steevast een tijd waarin er niets aan de hand leek. Pas afgelopen jaar, nadat er maandenlang geen verbetering was opgetreden en ze amper nog de deur uit durfde, besloot ze naar de dokter te gaan. Er volgde doorverwijzing op doorverwijzing en na tientallen onderzoeken bleek haar aandoening een naam te hebben én ook nog eens prima behandelbaar. De ziekte was weliswaar chronisch, maar met medicatie en een aangepast dieet waren de pijn en het ongemak snel verdwenen, en kon ze bovendien weer gaan en staan waar ze maar wilde.

„Het is gewoon zo’n opluchting om te weten wat er aan de hand is”, zei L. „Waar een diagnose voor sommigen voelt als een oordeel, vormde het voor mij een verlossing. Weg waren de onzekerheid en het wakker liggen.”

Ze haalde diep adem.

‘Natuurlijk was ik daarna wel even heel erg boos op mezelf”, zei ze. „Hè? Jij kon er toch niets aan doen dat je ziek was?” „Nee, maar ik had echt eerder naar de dokter moeten gaan. Dan was me behoorlijk wat ellende bespaard gebleven. Maar goed, volgens mijn arts zijn er patiënten die nog veel langer wachten. Mensen schamen zich snel als ze problemen hebben met hun darmen en lijden aanvankelijk liever in stilte dan dat ze in actie komen. En als ze dat dan ten slotte wél doen, worden ze weer pissig op zichzelf, omdat ze zo lang hebben gewacht.”

Een soort na-woede dus, wat uiteindelijk neerkomt op rouw. Ik had daar ook last van toen ik na jaren aanmodderen besloot om mijn somberte en angst eindelijk eens serieus aan te pakken. Dankzij pillen en therapie verbeterde mijn gemoed zo enorm dat ik daar ook, alle geweldige antidepressiva ten spijt, een poos erg verdrietig van was. Al die verspilde jaren. Al die verspilde kansen.

Toen ik dat aan L. vertelde, klakte ze met haar tong.

„Die gevoelens van boosheid en verdriet achteraf zijn nog niet eens het moeilijkst. Het zwaarste komt pas daarna.”

„En dat is?”

„Jezelf vergeven.”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.