Column | De Zaankanter heeft nog minder aanleg voor geluk dan ik

Marcel van Roosmalen

De Zaanbrug wordt vervangen. ‘Misschien wel de laatste keer dat ik hier moet wachten’, dacht ik zaterdag toen we in gezinsverband tien minuten voor ‘een open brug’ stonden. Over vervanging van de Zaanbrug, die Wormer verbindt met Wormerveer, is minimaal twintig jaar vergaderd. Het leven is hier trager, de besluitvorming stroperig. Je zou ook kunnen zeggen dat de bestuurders goed geworteld zijn in de samenleving omdat ze tijdig begonnen met vergaderen.

Een brug is van levensbelang, weet ik als kind uit het rivierenland. De film over de slag om Arnhem, mijn geboorteplaats, heet niet voor niets A Bridge Too Far. Sterker: als Arnhem geen brug had gehad was er van een slag om Arnhem helemaal geen sprake geweest.

Terug naar Wormer.

Als ze daar geen brug hadden gemaakt hadden we er niet eens gewoond. Inmiddels ben ik gewend aan het leven met een ophaalbrug. Dat is vooral in de zomermaanden een bron van ergernis. Ik heb het ding vervloekt als ik weer eens een trein miste omdat hij weer eens open stond vanwege de tientallen plezierjachten die hier passeren. Als er al sprake is van een groeiende kloof tussen stad en platteland dan dit: wij stonden te wachten, misten treinen, kwamen te laat op het werk. Vanwege en voor hun: half naakt, liggend, lurkend van chardonnay.

Toen we er net woonden dacht ik nog dat de Zaanbrug een inspiratiebron zou zijn, dat ik er tientallen gesprekken zou kunnen optekenen, maar dat was buiten het karakter van de Zaankanter gerekend. Ze hebben nog minder aanleg voor geluk dan ik. De mensen staan hier zwijgend voor de slagboom, ze beginnen pas te fietsen als de computergestuurde slagboom helemaal omhoog is en er geen lawaai meer uit de speakers komt. Fietsers die eerder vertrekken kunnen rekenen op een uitbrander, regels zijn hier heilig.

Ik heb in al die tijd een keer een leuk gesprek opgevangen tussen een man en een kind.

„Opa”, vroeg het kind, „wat zit er in jouw borsten? Vet of melk?”

„Ja, vet of zo”, zei de opa, waarna hij strak voor zich uit bleef kijken.

En nu ligt daar in de verte opeens een indrukwekkende, tijdelijke noodbrug. Ze waren zaterdag het hefgedeelte aan het testen, dat bleef halverwege steken.

„Die is nu al stuk”, zei de man voor me vanaf zijn fiets. „Dat wordt helemaal niets. Gewoon deze brug houden.”

Het klonk als een bevel. Ik wilde er heel graag sentiment in horen, maar dat was er echt niet.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.

Lees verder…….