Cézanne wilde verbazen met een appel en inspireerde een eeuw schilderkunst

Tentoonstelling en boek Net als bij Van Gogh kwam de brede erkenning voor Paul Cézanne pas na zijn dood. Collega-kunstenaars als Matisse en Picasso konden zijn werk al vroeg waarderen, zo blijkt op een tentoonstelling in Londen.

Paul Cézanne, Mandje met appels (ca. 1893, olieverf op doek, 65 × 80 cm)
Paul Cézanne, Mandje met appels (ca. 1893, olieverf op doek, 65 × 80 cm)

The Art Institute Chicago

„De appels van Cézanne zijn geen fruit meer, noch fruit dat verf is geworden”, schreef filosoof Ernst Bloch over een stilleven met appels die uit hun schaaltje lijken te rollen. „In plaats daarvan zit al het voorstelbare leven in ze en als ze zouden vallen, zou een universele vernietiging volgen.”

Paul Cézanne. Al jong werd ik verliefd op zijn berg in het Stedelijk Museum. Mont Sainte-Victoire (ca. 1885/87), de berg in de Provence die hij telkens opnieuw schilderde. In elk museum waar een werk van hem hangt, blijf ik daar lang voor staan. Mijn ogen dwalen langzaam over het landschap van altijd die zachte, aardse tinten en de kwaststreken die iets afbeelden en tegelijk abstracte vormen zijn. De wand achter het schilderij verdwijnt, het museumgebouw lost op, de wereld van Cézanne opent zich. Het overkwam me in Museum Boijmans, het Folkwang in Essen, de Orangerie in Parijs, in Londen, in New York en natuurlijk heel vaak in het Stedelijk.

Ooit ben ik in Zuid-Frankrijk in Cézannes atelier geweest, waar niet alleen zijn kwasten nog op tafel liggen, maar ook de schoenen staan die hij droeg op wandelingen naar de bossen en heuvels rond Aix-en-Provence om te schilderen en zijn berg te bekijken. Ook Cézannes schildersezel, verfdozen en paraplu zijn daar nog.

In verhalen over hem lees je over een eigenzinnige, eenzame, intelligente man die geen rechten wilde studeren maar schilder worden, over zijn welgestelde vader en de vriendschap sinds zijn dertiende met de later beroemde schrijver Émile Zola. Cézanne kende de grote schilders van zijn tijd en zij kenden Cézanne, maar hij was en bleef een provinciaal uit het zuidelijke Aix, gehecht aan zijn berg, de mensen daar, het landschap, lokale producten. Misschien had hij gelijk en had hij Parijs niet nodig, de stad die hij „wilde verbazen met een appel”. In de tijd dat Cézanne het landschap van het Stedelijk schilderde, vond Vincent van Gogh evenmin het succes in Parijs.

Cézannes vooruitstrevende collega’s waardeerden hem wel. Monet kocht veertien van zijn schilderijen, Pissarro noemde hem al in 1872 „de grootste van ons allemaal” en bezat er negentien, maar de meeste andere kunstenaars en het publiek lachten hem uit. De jaarlijkse salons wezen zijn werk af. De eerste solo-expositie had hij in de jaren negentig als 56-jarige en de brede erkenning kwam nog later, net als bij Van Gogh, na zijn dood.

Kunstenaars-kunstenaar

Paul Cézanne (1839-1906) is het onderwerp van een grote oeuvretentoonstelling die tot maart 2023 in Tate Modern in Londen te zien is en afgelopen zomer al in het Art Institute of Chicago. Cézanne is ook het onderwerp van het nieuwe boek If these apples should fall van kunsthistoricus T.J. Clark, die eerder een briljante studie over Poussin schreef, waarbij hij wekenlang dagelijks naar één schilderij keek en daar gedetailleerd verslag van deed.

De expositie over Cézanne wil zijn hele carrière en de breedte van zijn oeuvre laten zien, schrijven samenstellers Gloria Groom en Caitlin Haskell van het Art Institute in de uitstekende catalogus. Hoe hij tot zijn dood op 67-jarige leeftijd altijd doorging met het verbeteren van zijn stijl en techniek. En op de tentoonstelling hangt het inderdaad allemaal: zijn eerste vet geschilderde werken, zijn portretten, landschappen, stillevens, de kaartspelers en de baders tot en met zijn laatste studies van doodshoofden in aquarel en olieverf.

Omdat Cézanne bekend is als een ‘kunstenaars-kunstenaar’, hebben de samenstellers gezocht naar werken die kunstenaars van hem hebben gekocht of gekregen, onder wie Gauguin, Matisse, Picasso. Ook wil de expositie laten zien hoe belangrijk herhaling in Cézannes werk is, zoals de berg, het lokale fruit, de gemberpot, rumfles, suikerpot en de kleden en doeken op zijn stillevens. Net als dezelfde badende man die steeds opduikt in zijn schilderijen met baders.

De expositie besteedt veel aandacht aan zijn techniek. Hoe hij het aquarelleren perfect beheerste, het wit van het papier gebruikte en de waterige verf liet drogen voor hij er minder doorzichtige nieuwe lagen overheen aanbracht, wat het proces tijdrovend maakte. In olieverf varieerde hij enorm met de kleurtinten en de dikte van de verf om nog weer andere effecten te bereiken. Wat egaal grijs lijkt, blijkt bij nader inzien – en uit technische foto’s – talloze kleurpigmenten te bevatten. Hij verwijderde nooit verf maar bracht laag op laag aan en verhulde daarbij het eerdere werk niet maar gebruikte dat, blijkt uit onderzoek van het Art Institute dat in de catalogus wordt beschreven.

Cézanne kon eindeloos nadenken over de volgende kwaststreek – tot wanhoop van de mensen die hij portretteerde, schrijft Clark. „Ik vorder erg langzaam”, vertelde Cézanne daarover aan de schilder Émile Bernard: „De natuur onthult zich aan mij met grote complexiteit, en er valt eindeloos veel te verbeteren.” Hij kon jaren bezig blijven met een doek en vaak is onduidelijk of iets af is of niet.

De berg als berg

Cézanne accepteerde de kunstmatigheid van een schilderij en bedreigde daarmee de positie van alle traditionele schilders die zich wel aan de academische regels hielden en de werkelijkheid netjes vastlegden, schrijft conservator Caitlin Haskell van het Art Institute in de catalogus. Dat is een reden dat het tot ver in de twintigste eeuw duurde voor het grote publiek zijn werk kon waarderen.

Clark schrijft dat het Cézanne niet zoals de impressionisten ging om een vluchtig moment van schoonheid van bijvoorbeeld een landschap. Cézanne wilde de essentie van zijn onderwerp zichtbaar maken. Hij keek daarbij niet alleen als kunstenaar maar ook met het oog van een geoloog naar de berg Sainte-Victoire, of naar de rode rotsen in de oude steengroeve Bibémus, drie kilometer van zijn atelier in Aix. Hij schilderde de Mont Sainte-Victoire niet een keer of tachtig omdat het licht er telkens zo anders mooi opviel, maar om de berg als bérg te laten zien. Negen van die bergen zijn nu in Londen aanwezig.

Vincent van Gogh wist dat hij rond Arles ongeveer hetzelfde landschap schilderde als Cézanne zestig kilometer verderop en hij besefte hoe belangrijk het is om de omgeving te kennen. „Want ja, je moet de streek als geheel aanvoelen – is dat niet wat Cézanne onderscheidt van de rest?”, schrijft hij op 3 november 1889 aan zijn broer Theo. Hij noemt de veertien jaar oudere schilder „vader Cézanne”, net als Picasso later zal doen.

Paul Cézanne, Stilleven met appels (1893-94, olieverf op doek, 65,4 × 81,6 cm)

J. Paul Getty Museum, Los Angeles

Het blauwe kleed

Het in veel schilderijen op de expositie terugkerende blauwe tafelkleed vol plooien intrigeert ook Clark. Wat doet dat kleed daar, waarom ligt het daar op die manier en wat heeft het te maken met de talloze schilderijen van oude meesters met figuren in geplooide gewaden? Cézanne bewonderde onder meer Giotto en Titiaan en wilde net als zij in musea hangen. Wat zegt dat kleed over ruimte, afstand, nabijheid, evenwicht, onderlinge invloeden, beweeglijkheid, insluiting en grensloosheid op het schilderij?

Clark zoekt antwoorden door te beschrijven wat hij op een schilderij ziet en dat doet hij indringend, soms zelfs in gedichten. Zijn interpretaties zijn belezen, hij kent de brieven van en aan Cézanne, citeert even makkelijk Marx, Matisse en Rilke als de Britse kunsthistoricus Roger Fry die in 1910 in Tate de eerste expositie organiseerde van Cézannes werk in Engeland.

In het Getty Museum in Los Angeles ging Clark er dus eens goed voor zitten. Hij beschrijft en duidt wat hij ziet op Stilleven met appels (1893-94). Urenlang volgt hij met zijn oog de lijnen van het om een rumfles gevlochten stro en staart naar de geschilderde bloempjes op de suikerpot. Hij ziet dat één verfstreek tegelijk meerdere dingen kan betekenen bij Cézanne. Zoals de zwarte schaduwstreep op de rechter appel voor de gemberpot, die even verderop een gedrukt motief wordt op het slordig gevouwen blauwe kleed. Wat Clark doet opmerken dat de balans in het schilderij er een is „van orde opgelegd aan ongehoorzame dingen”. Zoals die rollende appels. Er spreekt onrust uit de schilderijen, iets dat Picasso ook zag en inspireerde tot het vormen zoekende kubisme. Tegelijk heeft het geheel altijd iets monumentaals.

Ansichtkaart

Als schilder is Cézanne realist, surrealist, impressionist, post-impressionist, expressionist en zelfs neo-abstracte expressionist. In alle ismen van de negentiende en de twintigste eeuw vind je Cézannes invloed. Clark en de expositiecatalogus maken duidelijk dat je kijkend naar zijn werk kunt leren over het leven, over schilderen, over kijken, over materie, abstractie, het bijzondere en het algemene. Voor hedendaagse schilders en kunstliefhebbers is zijn visie op kunst, leven, werkelijkheid en representatie nog steeds relevant. Maar „als de appels van het doek rollen, stort onze wereld niet meer in”, schrijft Clark verwijzend naar het citaat van Bloch dat het motto is van zijn boek. Verf is sinds de jaren zeventig niet meer het belangrijkste ingrediënt van veel beeldende kunst.

Aan het slot van zijn boek bekijkt Clark een landschap van Cézanne, De berg Sainte-Victoire gezien vanuit de Bibémus groeve (1895-1900). Hij concludeert dat het je diep raakt door de vanzelfsprekendheid en onvermijdelijkheid van wat je ziet. „Zo is het hoe de dingen zijn. Dit is het moment – de balans van krachten, de afstand, de gewoonheid en de overdrijving – waarop de werkelijkheid zich manifesteert.” Al kijkend en denkend concludeert Clark dat geen andere schilder er ooit zo goed in slaagde om de levendigheid van materie vast te leggen.

Zonder naar Londen te gaan, wilde ik dat nog wel eens van dichtbij meemaken. Helaas, De berg Sainte-Victoire is in het Stedelijk enkel nog aanwezig als ansichtkaart in de winkel. Maar de tweede Cézanne van het Stedelijk – de Nederlandse musea bezitten samen in totaal vier schilderijen van hem – is nog wel op zaal. Het stilleven Flessen en perziken (1890) hangt echter boven twee andere schilderijen, net onder het plafond, te hoog om het te kunnen bekijken. Het is volgens het tekstbordje geselecteerd als onderdeel van een wand met „werken die in de collectie zijn beland dankzij vrouwelijke verzamelaars”. Het Stedelijk houdt blijkbaar niet meer zo veel van Cézanne. Gelukkig is ook Flessen en perziken voor €1,20 als ansichtkaart te koop om thuis te bekijken.

The EY Exhibition: Cezanne, t/m 12 maart in Tate Modern, Londen. Inl: tate.org.uk

Paul Cézanne, Kreupelhout (1894, olieverf op doek, 116,2 × 81,3 cm). Los Angeles County Museum of Art

Lees verder…….