Foto van het getroffen gebouw na de aanval, gedeeld door omwonenden.
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Burgerslachtoffers Bij een Nederlands bombardement op een vermeend IS-hoofdkwartier in Mosul in 2016 kwamen zeven onschuldige burgers om het leven. Hoe kon het zo misgaan?
Op een lenteochtend zitten Zeyad Thonnoon en Fadeya Mowaffak samen te ontbijten. De twee Iraakse academici doceren aan de Universiteit van Mosul en wonen in een appartementencomplex naast de campus. Ze zijn veertien jaar getrouwd, hebben vier dochters en werken allebei aan de biologiefaculteit. ‘Het gelukkige koppel’, noemen collega’s hen. Dit zal hun laatste ontbijt samen zijn.
Het is 22 maart 2016. Mosul is al bijna twee jaar bezet door Islamitische Staat (IS), een terreurgroep die dan grote delen van Syrië en Irak in handen heeft. De jihadisten gebruiken delen van de Universiteit van Mosul als militaire basis. De internationale coalitie tegen IS, waar Nederland onderdeel van is, voert er daarom geregeld luchtaanvallen uit. Uit angst voor de bombardementen zijn Zeyad en Fadeya tijdelijk ingetrokken bij Fadeya’s ouders. Ze willen zo snel mogelijk verhuizen.
Die ochtend zijn ze terug in hun huis naast de campus om spullen in te pakken. Ze hebben hun jongste dochter Amina meegenomen. Het driejarige meisje draagt een geelgroen jurkje. Hun andere drie dochters zijn bij opa gebleven, maar Fadeya’s moeder, zus en broer zijn allemaal meegekomen om te helpen.
Rond het middaguur vertrekt Zeyad om een eerste lading spullen af te leveren bij zijn schoonvader. Hij klopt eerst nog even aan bij zijn buren en collega-academici, Thafer al-Badrani en zijn vrouw Seba Hassan Saadallah. Ze horen hem niet. ‘Komt zo wel’, denkt Zeyad. Hij loopt naar buiten en wandelt naar zijn auto een paar straten verderop. „Het was toen even na twaalven”, zegt Zeyad zeven jaar later op dezelfde plek als toen. „Ik herinner me de exacte tijd, want de moskeeën riepen op dat moment net op tot het gebed.”
Eenmaal achter het stuur hoort Zeyad twee doffe knallen. De auto trilt, maar de explosies lijken ver weg. Zeyad is er wel aan gewend. Hij rijdt snel door, dropt de spullen bij zijn schoonvader en keert weer terug. Bij aankomst springt een IS-strijder met Kalasjnikov voor zijn auto. ‘Er is een luchtaanval geweest!’, schreeuwt de man. ‘Ga weg of ik schiet je dood!’
„Toen sloeg de waanzin toe”, zegt Zeyad. „Ik trapte vol op het gaspedaal. Ik moest naar mijn familie.” De academicus scheurt langs de strijder, springt de auto uit en rent naar zijn huis. Op dat moment vindt er nog een luchtaanval plaats. Die raakt de landbouwfaculteit, vlak naast de appartementen.
Toen sloeg de waanzin toe. Ik trapte vol op het gaspedaal. Ik moest naar mijn familie
Zeyad Thonnoon
Zeyads gebouw staat in lichterlaaie. De zijkant ervan, waar Thafer en Seba woonden, is volledig weggeblazen. Op de plek van zijn eigen appartement zit een gapend gat. In blinde paniek rent Zeyad het brandende gebouw binnen, maar hij kan zijn familie nergens vinden. Misschien zijn ze gevlucht, denkt hij. Snel rijdt hij naar zijn schoonvader, maar die weet van niets.
Wanneer hij terug is op de plek des onheils, is het stof gedaald. Tussen de smeulende brokstukken zoekt de academicus naar zijn geliefden. Op zo’n twintig meter van het gebouw ziet hij de onderste helft van een vrouwenlichaam. Zijn schoonmoeder. Even verderop ziet hij een geelgroen jurkje. Zijn dochtertje Amina. Ook zij leeft niet meer.
Omwonenden en reddingswerkers snellen toe om te helpen. Ze vinden een zwartgeblakerd lichaam zonder hoofd. Uit zijn ID-kaart blijkt dat het Zeyads schoonbroer is. Twee andere lichamen zijn al naar het ziekenhuis gebracht. Zeyad wordt gevraagd hen te komen identificeren. Hij herkent zijn buurman Thafer, maar diens vrouw is alleen nog herkenbaar aan haar trouwring.
Even voor zonsondergang komen er nog twee lichamen het ziekenhuis binnen. Zeyad bidt dat het niet zijn vrouw en schoonzus zijn. Maar wanneer de lijkzakken opengaan, ziet hij dat het voorbij is. „Mijn leven was in één klap zinloos geworden”, zegt de 56-jarige Zeyad, vechtend tegen de tranen. „Ik was mijn vrouw en levensgezel kwijt. Ik was mijn jongste dochtertje Amina kwijt. Mijn schoonfamilie, mijn buren. Zeven onschuldige burgers, allemaal gedood door deze luchtaanval.”
No collateral damage
Die luchtaanval was het werk van Nederland, blijkt uit gezamenlijk onderzoek van NRC, de NOS en Nieuwsuur. Defensie bevestigde de coördinaten, de datum en het tijdstip van de aanval alsook dat die is uitgevoerd door Nederland. Het doelwit was door de coalitie aangemerkt als ‘IS-hoofdkwartier’, aldus Defensie.
Toch berichtten Iraakse media al een paar uur na de aanval over burgerdoden bij een bombardement op „woningen van professoren.” Ook verschenen op de website van de universiteit condoleance-berichten voor de slachtoffers. Nederland deed niets met deze meldingen. Dat was immers de taak van het Amerikaanse opperbevel Centcom. Zij zouden „werkelijk alle” meldingen van burgerslachtoffers „zeer zorgvuldig” onderzoeken, zo verzekerde toenmalig minister Hennis-Plasschaert (Defensie, VVD) in een overleg met de Kamer in 2015.
Centcom pakte de zaak inderdaad op, zij het pas nadat de NGO Airwars die aankaartte. De Amerikanen stelden in 2017 een rapportage op over de Nederlandse aanval die in 2021 openbaar werd. Daarin staat een ‘analyse’ van welgeteld twee zinnen. „Het doelwit werd bewaakt en alleen IS personeel kreeg toestemming het gebouw in te gaan”, stelt Centcom. Evaluatie van videobeelden van de aanval „leverde geen bewijzen van collateral damage.” Conclusie: „Aantal doden: 0. Aantal gewonden: 0.”
Bij zo’n uitkomst wordt Nederland niet geïnformeerd. Andersom nam het kabinet zelf ook geen initiatief om deze of andere rapportages op te vragen. Het kabinet ging er gewoon van uit dat Centcom te vertrouwen was. „Zij zijn de scheidsrechter in dit soort zaken”, zei premier Mark Rutte in een kamerdebat in 2019 nadat NRC en de NOS berichtten over zeker zeventig burgerdoden bij de Nederlandse luchtaanval op Hawija. „Het is een gezaghebbende club, het is een command van de Amerikanen […] Uiteindelijk moet je je daarop baseren.”
NRC, de NOS en Nieuwsuur deden wel onderzoek in Mosul. Halverwege februari bezochten drie verslaggevers de Iraakse stad. Ze bestudeerden de locatie van de luchtaanval en spraken met zes nabestaanden van de slachtoffers en meer dan twintig omwonenden van het door Nederland geraakte gebouw. Ook beschikt de krant over de overlijdensaktes van de slachtoffers en andere documenten gerelateerd aan de aanval.
De bevindingen stroken niet met de aannames van Defensie en conclusies van Centcom. Het gebouw dat Nederland bombardeerde, was een appartementencomplex van academici. Er woonden weliswaar ook vrouwen en kinderen van IS-strijders, maar zij zijn geen legitiem doelwit en lijken al voor de aanval te zijn vertrokken. Omwonenden zijn het oneens over de precieze mate van IS-activiteit in het gebied, maar betwijfelen ten zeerste dat dit specifieke gebouw een hoofdkwartier was. Waarom Defensie daarvan uitging, blijft onduidelijk. Ook is onzeker of er überhaupt IS’ers gedood zijn.
Wat wel vast staat, is dat de rapportage van Centcom vol fouten staat. Het gebouw werd niet bewaakt en stond in een woonwijk. Burgers kwamen vrij naar binnen en waren kort voor de aanval te zien in de directe omgeving van het gebouw. Het risico op collateral damage was overduidelijk. Nederland doodde niet ‘nul’, maar zeven Iraakse burgers. De overlijdensaktes bevestigen dat zij op de dag van de aanval overleden door de „verbrijzeling van het lichaam door een zware explosie”.
In één klap volwassen
„En als je iemand doodt, dood je ook zijn dierbaren”, zegt Nour al-Badrani (24), de oudste dochter van de door het Nederlandse bombardement gedode Thafer al-Badrani en Seba Hassan Saadallah. Ze zit thuis op de bank met haar broers Farouk (23) en Mohammed (21). Haar zusje Farah (17) en broertje Ahmad (12) wachten liever in een andere kamer tot het gesprek voorbij is. „Ze kunnen het niet aan om het hier weer over te hebben.”
De wezen laten foto’s zien van hun vader en moeder. De twee leerden elkaar kennen op de universiteit. Zij studeerde management en economie en zorgde later voor de kinderen. Hij bleef aan de universiteit werken en werd hoofd van de faculteit Computerwetenschappen en Wiskunde. „Ze hebben ons geleerd dat school het allerbelangrijkste is, vooral onze moeder”, zegt Mohammed. Zijn broer Farouk knikt. „Mijn moeder hielp me altijd met mijn huiswerk. En toen was ze er ineens niet meer.”
Mijn moeder hielp me altijd met mijn huiswerk. En toen was ze er ineens niet meer
Farouk verloor zijn moeder door het bombardement
Op de dag van de luchtaanval zaten de kinderen bij hun oom. Hun ouders waren net als Zeyad en zijn familie die ochtend naar het appartementencomplex gegaan om hun spullen in te pakken. „Rond het middaguur hoorde we de bommen”, zegt Farouk. „Ik rende naar het dak om te kijken. Terwijl ik naar boven rende dacht ik nog: als er maar niets met mijn ouders is.” Kort daarna hoorde hij van zijn oom dat ze allebei gedood waren. Farouk, de oudste zoon, was toen zestien, zijn jongste broertje Ahmad zes. „Het was een catastrofe”, zegt Farouk. „We werden in één klap volwassen.”
Zeven jaar later begrijpen de wezen nog altijd niet hoe dit heeft kunnen gebeuren. „Wie bombardeert er nou een gebouw vol academici?”, zegt Farouk. „En dat door een internationale coalitie met de meest geavanceerde wapens. Dan kijk je toch vooraf of er vrouwen en kinderen zijn? Deze coalitie bevrijdde de stad ten koste haar inwoners. Zoals we in Mosul zeggen: IS doodde ons vanaf de grond, de coalitie vanuit de lucht.”
Zwarte jaren
Bijna drie jaar lang zaten de inwoners van Mosul vastgeklemd tussen die twee gevaren. De stad aan de oevers van de Tigris, in de Bijbel bekend als Nineveh, werd in juni 2014 razendsnel onder de voet gelopen door IS doordat het Iraakse leger de benen nam. Een maand later riepen de jihadisten vanuit de historische al-Nouri-moskee hun kalifaat uit. Samen met de Syrische stad Raqqa zou Mosul één van de machtscentra van de terreurgroep worden, en daarmee ook één van de hoofddoelwitten van de coalitie. Tot aan de bevrijding van de stad in juli 2017 voerde de coalitie hier duizenden luchtaanvallen uit.
„We waren omsingeld door angst”, zegt Nasreen al-Saygh (65). Ze woont in de straat naast het door Nederland geraakte gebouw. Haar huis raakte daarbij beschadigd en een deel van het plafond is nog steeds ingezakt, want Nasreen heeft geen geld voor de reparatie. De psychologische schade, vertelt ze, is nog veel groter. „Ik zie mezelf graag als een dapper persoon, maar ik kan de angst niet vergeten.” Ze begint te huilen. „Het was alsof we vast zaten in een donkere put. Ik noem het de zwarte jaren.”
De bommen vielen meestal na middernacht, vertelt Nasreen, „net wanneer je wilde gaan slapen.” Haar kleinzoon was in die tijd drie jaar oud. „Hij klampte zich altijd aan me vast wanneer de vliegtuigen kwamen. Soms kropen we onder die tafel daar. Onzin natuurlijk, maar we konden nergens heen. Zo had je tenminste het idee dat iets je beschermde.”
Tegelijkertijd voerde IS een terreurbewind. De religieuze politie, de hisbah, patrouilleerde door de stad en legde strikte kledings- en gedragsvoorschriften op. Wie niet gehoorzaamde, kon rekenen op lijfstraffen of executie. Ook bezette IS de huizen van gevluchte inwoners. Strijders stopten daar hun vrouwen en kinderen in terwijl zijzelf vaak elders in de stad of op het slagveld verbleven. Op deze manier nestelde IS zich overal in tussen de burgerbevolking.
Hussein Hama Ali (65) kan zich zijn nieuwe IS-buren nog goed herinneren. De literatuurwetenschapper doceert aan de universiteit en woont tegenover het door Nederland geraakte gebouw. Zowel daar als in zijn eigen appartementencomplex woonden enkele IS-gezinnen, zegt hij. „Ze kwamen uit Irak, Syrië, Tunesië en de Emiraten, maar ook uit Afghanistan, India en Tsjetsjenië. Er zat zelfs een Amerikaanse dame bij. De meesten waren vrouwen en kinderen, maar hun mannen kwamen soms ’s nachts terug. Ze gebruikten ons als menselijk schild.”
De academici hier waren bepaald geen fan van de jihadisten. „Het waren barbaren”, zegt Hussein, die onderzoek doet naar Italiaanse en Engelse Renaissance-poëzie. „We vermeden ze, want ze waren altijd op zoek naar redenen om ons te straffen. We mochten niet eens romans lezen!” Gevraagd of zijn overbuurman Zeyad iets met IS te maken hadden, reageert hij verontwaardigd. „Hij haatte hen juist!”, zegt hij. „We spraken altijd in het geheim over hun misdaden. Hij is een verlicht persoon, die volgt geen barbaren.” Andere omwonenden onderschrijven dit. „Er waren wel mensen in Mosul die met IS samenwerkten”, zegt Nasreen. „Maar hier had iedereen een hekel aan hen.”
Waarom vluchtten ze dan niet, zoals honderdduizenden stadsgenoten voor hen? „We hebben eraan gedacht”, zegt Nasreen. „Maar vluchten kost geld, dat hadden we niet. Bovendien is Mosul van ons, ik houd van deze stad! Als we waren weggegaan, had IS ons huis ingenomen. Dat wilden we niet.”
Zeyad en zijn gezin probeerden wél te vluchten. „Vier keer zelfs”, zegt hij, „maar alle pogingen mislukten.” Eén keer sprak hij met een chauffeur af die hen dwars door de woestijn zou rijden, maar op het laatste moment ging het plan toch niet door. „Het was te riskant. Als ikzelf dood zou gaan, oké, maar ik dacht aan mijn vrouw en dochters.”
Zeyad werkte destijds nog steeds aan de universiteit. IS had vakken als literatuur en filosofie verboden, maar liet het onderwijs in de natuurwetenschappen doorgaan. „Als je niet kwam opdagen, kon je worden geëxecuteerd”, zegt Zeyad, een microbioloog gespecialiseerd in virologie. „We moesten onze baarden laten staan. Vrouwen en mannen mochten niet met elkaar praten. De universiteit ging eeuwen terug in de tijd.”
Rondom de universiteit staat een muur. IS bewaakte de toegangspoorten. Terwijl de colleges doorgingen, gebruikten de jihadisten delen van de gigantische campus – groter dan de binnenstad van Utrecht – als militaire basis. In de laboratoria van de universiteit knutselde IS zelfs aan chemische wapens. Niet voor niets had de coalitie dit gebied in het vizier.
Op 19 maart 2016, drie dagen voor de Nederlandse luchtaanval, bombardeerde de coalitie het administratief centrum van de universiteit. IS gebruikte het gebouw als hoofdkwartier, aldus het Pentagon. Airwars beschreef de aanval als „één van de meest brute” die de NGO tot dan toe documenteerde. Naast meer dan veertig IS-strijders zouden ten minste vijftien burgers om het leven zijn gekomen, aldus Airwars.
Het bombardement leidde tot paniek in de nabijgelegen wijk van Zeyad. Met name de IS-gezinnen maakten dat ze wegkwamen en waren al voor de Nederlandse aanval vertrokken, zeggen omwonenden. Voor burgers was dat lastiger. Ze vreesden dat hun huizen geplunderd zouden worden, moesten een nieuwe woning vinden en konden niet zomaar komen aanzetten met een verhuiswagen. „Dat zou wijzen op een vluchtpoging”, zegt Zeyad. „Daarvoor zou je worden opgepakt.”
Veel mensen verhuisden daarom beetje bij beetje. Aangezien de coalitie doorgaans ’s nachts aanviel, sliepen ze bij familie en pakten ze overdag hun spullen. Ook op de dag van de Nederlandse aanval waren nog meerdere burgers bezig te verhuizen. „Toen ik rondom het middaguur naar buiten liep, kwam ik collega’s tegen die ten einde raad waren”, zegt Zeyad. „Het was een chaotische situatie. Iedereen zocht naar een oplossing.”
De bewoners voelden de dreiging. Ze deden er alles aan om die uit de weg te gaan. Maar dat de coalitie midden op de dag een wooncomplex zou aanvallen, dat kan Zeyad nog steeds niet bevatten. „De coalitie zei altijd dat ze burgers zouden beschermen”, zegt hij. „Ik vertrouwde hen, maar het bleek een leugen. IS bleef ongedeerd, de burgers werden gedood.”