Biomassa: de paria van het klimaatdebat

De aarde werkt als een kringloop, alles keert op enig moment weer terug. Zelfs fossiele brandstoffen zoals steenkool, olie en gas. Maar dat duurt miljoenen jaren. Daar kan de mensheid niet op wachten in haar onverzadigbare behoefte aan energie. Voor hout ligt dat anders. Voor iedere gekapte boom kun je weer een nieuwe planten. En al wordt per eenheid geproduceerde energie door hout 16 procent meer CO2 uitgestoten dan door steenkool en zelfs 94 procent meer dan door gas, hout brandt lekker. Hernieuwbaar dus.

Daarom is het zo’n aantrekkelijk idee om biomassa, zoals hout, te gebruiken in energiecentrales. Zo aantrekkelijk zelfs, dat biomassa een belangrijke rol speelt in de duurzame-energiemix van de Europese Unie. Van alle energie die de EU duurzaam noemt, was volgens het Europees Milieuagentschap vorig jaar 41 procent afkomstig van biomassa in vaste vorm, solid biomass, ongeveer net zo veel als in Nederland, blijkt uit de cijfers van het CBS.

De EU heeft er zelfs miljarden aan subsidies voor over. Een streng certificeringssysteem moet zorgen dat het geld goed terechtkomt, en niet bijdraagt aan bijvoorbeeld illegale houtkap en het verdwijnen van biodiversiteit in natuurbossen.

Er zijn weinig energiebronnen waar voor- en tegenstanders zo lijnrecht tegenover elkaar staan. Zelfs kernenergie is tegenwoordig minder omstreden. Op de bijna afgelopen klimaattop in Dubai klonken positieve geluiden over kernenergie, maar was het opvallend stil over biomassa, op een paar ‘side events’ na en een brandbrief aan Eurocommissaris Wopke Hoekstra, hoofdonderhandelaar van de EU in Dubai. In de brief wordt gewaarschuwd voor „overmatige afhankelijkheid van biomassa-energie, ten koste van de bossen, biodiversiteit en essentiële koolstofopslag”.

Voorstanders begrijpen het niet

Waarom toch die angst? Voorstanders begrijpen er niets van. De rekensom is helder. „Biomassa haalt CO2 eerst via fotosynthese uit de lucht, en die CO2 komt bij verbranding weer vrij”, legt Martin Junginger uit in een e-mail. Hij is hoogleraar Biobased Economy aan de Universiteit Utrecht en pleitbezorger van energie uit biomassa. „Als je er ook voor zorgt dat de biomassa, de boom weer wordt aangeplant, wordt er geen netto koolstof aan de atmosfeer toegevoegd. Bij fossiele brandstoffen is dat wel zo.”

Dit is een papieren werkelijkheid, vindt Louise Vet, oud-directeur van het Nederlands Instituut voor Ecologie en emeritus hoogleraar evolutionaire ecologie aan de Wageningen University & Research. Ze fulmineert al jaren tegen het gebruik van energie uit biomassa. Het idee dat voor elke gekapte boom een nieuwe wordt geplant die de vrijgekomen CO2 weer uit de lucht haalt, negeert volgens haar een fundamenteel probleem: het „tijdverlies”. Wetenschappers van het MIT, de technologische universiteit in Massachusetts, hebben becijferd dat het 44 tot 104 jaar duurt voordat de nieuwe aanplant alle CO2 die bij de verbranding is vrijgekomen weer uit de atmosfeer heeft opgenomen. En dan is de extra CO2 die de inmiddels verbrande boom zou hebben opgenomen als hij niet was gekapt niet eens meegerekend.

Junginger ontkent een ‘tijdverlies’ niet. Maar volgens hem hoeft het helemaal niet zo ingewikkeld te zijn. Hoe lost hij het probleem op van een boom die er dertig jaar over heeft gedaan om zijn koolstof op te slaan en die in één keer wordt verbrand? „In dit voorbeeld kap je één boom, en wacht je daarna dertig jaar”, schrijft Junginger. „Maar een biomassacentrale heeft een continue aanvoer nodig. En dus heb je doorgaans in het landschap dertig bomen – of beter: dertig percelen bos – waarvan je elk jaar één perceel oogst. De 29 andere percelen laat je rustig groeien. Ze leggen CO2 vast en compenseren zo de emissie van de verbranding van dat ene perceel.”

Bovendien, zeggen voorstanders, gaan bomen uiteindelijk toch dood en dan geven ze de opgeslagen koolstof weer als CO2 af aan de atmosfeer. Hetzelfde geldt voor snoeiafval. Als je het laat liggen zal het verrotten en komt de CO2 vrij. Dan kun je het net zo goed opstoken.

Eigen spelregels

Maar volgens de tegenstanders heeft de natuur zijn eigen spelregels. „Bij verbranding gaat alle CO2 metéén de lucht in”, stelt Louise Vet. „Hout dat vergaat, stoot in tien jaar maar een kwart tot een derde van zijn CO2 uit.” En een groot deel van de koolstof in natuurbossen wordt opgenomen door de bodem. „Dat is een belangrijke bron van voedingsstoffen en onmisbaar voor de groei van het bos en dus de vastlegging van nieuwe CO2. Bossen produceren geen afval. Bossen zijn het schoolvoorbeeld van een kringloopeconomie.” Daar kun je dus maar beter niet op ingrijpen, is de conclusie.

Junginger stelt dit ter discussie. Het is waar, zegt hij, dat verrotting inderdaad niet zo snel gaat als verbranding. Maar een dikke tak is in Nederland al na vijf jaar voor 45 procent verrot, dunnere takken zijn al na minder dan twee jaar voor de helft vergaan.

Ook andere, veelgehoorde kritiek op het gebruik van biomassa, is volgens Junginger ongegrond: de angst voor fijnstof. „Dat is een probleem bij open haarden en houtkachels. Vooral open haarden zijn een significante bron van fijnstof in Nederland. Ze zouden wat mij betreft per direct verboden mogen worden. Grootschalige biomassacentrales hebben extreem efficiënte filters, waardoor de uitstoot minimaal is. De biomassacentrale in Utrecht, waar ik woon, levert 40 procent van de stadswarmte. Maar de bijdrage aan de totale fijnstofbelasting in de omgeving is minder dan 0,1 procent. Voor een reductie van de fijnstofuitstoot kun je beter 80 rijden op de A2 dan stoppen met het verbranden van biomassa in een elektriciteitscentrale.”

Volgens Fenna Swart, directeur van het Comité Schone Lucht, zit het probleem bij het verbranden van hout hem vooral in ultrafijnstof, de allerkleinste deeltjes. Juist die zijn zeer schadelijk voor mens, dier en natuur. „Hiervoor bestaan in Nederland geen filters, noch zijn daar bindende afspraken over gemaakt”, aldus Swart. „Al jaren wordt er op het ministerie gewerkt aan een norm voor schone lucht, in aansluiting op EU-normen. Maar deze ligt nog steeds op de tekentafel.”

Junginger denkt dat biobrandstoffen de komende decennia nodig blijven. Vooral in economische sectoren die moeilijk te elektrificeren zijn – zoals hoge-temperatuur-warmte in de industrie, en biobrandstoffen in lucht- en scheepvaart.

Voor ‘gewone’ elektriciteitsopwekking beschouwt ook Junginger zon en wind als een beter en vooral goedkoper alternatief. Maar tijdens wat de Duitsers zo mooi een Dunkelflaute noemen, als de zon niet schijnt en de wind niet waait, biedt een biomassacentrale een noodzakelijke en in Jungingers ogen duurzame back-up. Zolang het nodig is, kun je toch echt beter gas blijven gebruiken, vindt Swart. Daarmee zijn biodiversiteit en klimaat beter gediend. En op zee waait het eigenlijk altijd.

Leeslijst