N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Necrologie
Liesbeth Brandt Corstius (1940-2022) Kunsthistorica Liesbeth Brandt Corstius liep voorop met positieve discriminatie van vrouwelijke kunstenaars. Als directeur van Museum Arnhem reserveerde ze minimaal de helft van de aankopen en presentaties voor vrouwelijke kunstenaars. Vrijdag overleed ze op 81-jarige leeftijd.
„Ik heb het altijd heel leuk gevonden als kunstenaars zich met hun identiteit en met de maatschappij bezighouden”, zei kunsthistorica Liesbeth Brandt Corstius in 1994 in een interview met De Groene Amsterdammer. „Het lijkt me eerlijk gezegd ook voor de hand liggen. Maar in veel museale of kunsthistorische omgevingen is het altijd ontkend en ging het alleen maar over inherente schoonheid.”
Als directeur van het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem was ze een groot voorvechtster voor de positie van vrouwelijke kunstenaars. Vanaf haar aanstelling in 1982 was het haar beleid om voor minimaal de helft van de aankopen en tentoonstellingen werk van vrouwen te kiezen. Inmiddels heeft de internationale kunstwereld meer oog gekregen voor kunst van vrouwen en minderheden, maar Brandt Corstius was daarin een pionier.
Strenge kunstopvattingen
Liesbeth Brandt Corstius studeerde kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Ze was de dochter van letterkundige Jan Brandt Corstius, medeoprichter van het Humanistisch Verbond, en zus van schrijver en essayist Hugo Brandt Corstius. In een interview met NRC vertelde ze in 2000 over het sociaal-democratische milieu waarin ze opgroeide en de strenge kunstopvattingen van haar ouders, die het ouderlijk huis hadden ingericht volgens strikt modernistische normen. „Toen ik in Den Haag ging wonen, kreeg ik een serre met Jugendstil glas-in-loodramen. De eerste keer dat mijn moeder op bezoek kwam riep zij: kind, dat je hierin moet leven! Ik vond mooi waar zij juist tegen had gestreden.”
Van 1967 tot 1974 werkte ze als conservator moderne kunst bij Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Ze maakte er talloze tentoonstellingen, uitsluitend van mannelijke kunstenaars – „maar dat was me nooit opgevallen”, zou ze later zeggen. Pas toen ze midden jaren zeventig samen met haar vriendin Josine de Bruyn Kops, destijds directeur van Stedelijk Museum Gouda, een bezoek bracht aan de internationale Biënnale des jeunes artistes de Paris, constateerde ze dat ze tussen al die jonge kunstenaars helemaal geen kunstenaressen had gezien. „Kenden wij zelf eigenlijk kunstenaressen, vroegen we ons af. Nee. We hadden kunstgeschiedenis gestudeerd en werkten in de kunstwereld, maar konden er niet één noemen.”
Dus schreven de twee in 1976, samen met schrijfster Ella Reitsma, een oproep in feministisch tijdschrift Opzij: ‘Zijn er in Nederland kunstenaressen?’ Zo’n tweeduizend vrouwen meldden zich per brief. Het was de aanleiding voor de oprichting, in 1978, van de Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst (SVBK), die landelijke werkgroepen optuigde en tentoonstellingen organiseerde. Zo stelde Brandt Corstius onder andere de tentoonstellingen Feministische Kunst Internationaal (1979) en De kunst van het moederschap (1981) samen, waar ze werk van toen nog onbekende kunstenaars als Nancy Spero en Miriam Cahn toonde.
Verkeerd imago
In 1982 volgde ze Pierre Jansen op als directeur van het Museum voor Moderne Kunst Arnhem, nu Museum Arnhem, en kon ze vanuit haar positie kansen bieden aan kunstenaressen die bij andere musea geen voet aan de grond kregen. Ze kocht al vroeg werk aan van kunstenaars als Marlene Dumas, Charlotte Mutsaers, Irene Fortuyn, Rebecca Horn en Lydia Schouten. De eerste tijd beleed zij openlijk haar geloof in positieve discriminatie, maar ze stopte daarmee toen het museum een verkeerd imago begon te krijgen. Smalend werd de collectie door critici getypeerd als ‘vijftig procent kunst en vijftig procent vrouwen’. „In de jaren negentig zette ik het beleid door, maar schreeuwde het niet meer van de daken”, zei Brandt Corstius begin dit jaar in de Volkskrant. „Het feminisme had een vieze bijklank.”
Vanaf 1996 hield ze zich bezig met de uitbreiding van het museum. In 2000 werd de aanbouw geopend en ging Brandt Corstius met pensioen. Na haar pensionering was ze verbonden aan het televisieprogramma Kunstblik, tot dit in 2005 werd opgeheven.
Voor haar inzet voor vrouwelijke kunstenaars ontving ze op 8 maart 1994 de Aletta Jacobsprijs.