Violist Pieter van Loenen overtuigt in nieuw concert van Karmit Fadael

Dubbelgreep na dubbelgreep: hoe lang moet violist Pieter van Loenen dit volhouden? Minutenlang ploegt hij onverschrokken en loepzuiver door een eindeloze reeks tweeklanken, totdat zijn viool als een rookpluimpje oplost in een wolk van kirrende houtblazers. Het is de wereldpremière van het eerste vioolconcert van de Nederlands-Israëlische componiste Karmit Fadael (28), donderdagavond met het Noord Nederlands Orkest in het Amsterdamse Muziekgebouw aan ’t IJ.

Het opdrachtwerk is Fadaels eerste grote compositie voor orkest, nadat ze zichzelf in 2021 in de kijker componeerde met een stipendium van het Radio Filharmonisch Orkest. Mimesis noemde ze haar vioolconcert, naar de manier waarop de viool- en orkestpartijen elkaar voortdurend nabootsen.

Net als Mathilde Wantenaar in 2022 deed bij haar ‘anti-virtuoze’ Eerste vioolconcert, speelt Fadael met de verwachtingspatronen rond virtuositeit. Bij haar hoor je niet veel snelle loopjes die duizelingwekkend lijken, maar eigenlijk prima zijn weg te spelen. In plaats daarvan liet zij zich inspireren door de ontelbare studie-uren die voor het publiek schuilgaan achter de vluchtige ervaring van een live concert.

Na zes klokslagen van de celesta hoor je meteen terug hoe Fadael het oefenproces naar het podium overhevelde: Van Loenen lijkt letterlijk naar de juiste intonatie te zoeken. Een minuut of twee later heeft hij pas een handjevol noten gespeeld, zoals een studerende musicus continu zijn weg zoekt en opnieuw begint. Mimesis mag dan expres ‘zoekend’ zijn gecomponeerd, met een solist zonder richtinggevoel zou dat concept niet slagen. Maar Van Loenen vervolgt vol overtuiging zijn weg door Fadaels spiegelpaleis, waarin zijn noten steeds worden weerspiegeld in het orkest: celesta, harp en een vibrerende fluit springen eruit.

Puntig getokkel

Deel twee is bonter. Solist en orkest spelen estafette met een ritmisch motiefje dat een effectieve tegenstelling in zich draagt: puntig getokkel plus een glijertje. Het slotdeel blijft achteraf het meeste hangen. Subliem glijden de koperblazers de diepte in en met unheimische harmonieën zorgen ze voor een schemerachtig decor achter Van Loenens trage en melancholieke vioollied. Hier heeft de zoekende viool eindelijk zijn weg gevonden, maar met drie delen die allemaal onverwacht worden afgerond, komt deze speurtocht voor de luisteraar tot een wel heel weifelend besluit.

Bij veel soloconcerten wordt de solist zo nu en dan verzwolgen door het orkesttumult, hier is het tegenovergestelde aan de hand. Af en toe lijkt de orkestpartij geen nabootsing maar een afterthought bij Van Loenens heldere en trefzekere toon. Sowieso hebben de trommelvliezen verre van te klagen. Meer variatie tussen luid en zacht had dit kleine halfuur meer glans gegeven.

Als opwarmertje speelde het NNO Mantra – Elegy van de Zweedse componist Anders Hillborg, mijmerend op flarden van Stravinsky’s Sacre du printemps. Indrukwekkend indringend doemden de houtblazers uit de verte op als een mistige scheepshoorn. De strijkers vermomden zich als minzaam suizend kerkorgel, zo mooi smolten ze in elkaar.

Lees ook Niet weer alleen Mozart, Bach en Beethoven: durf nieuwe componisten de ruimte te geven

Niet weer alleen Mozart, Bach en Beethoven: durf nieuwe componisten de ruimte te geven

Minder overtuigend klonk het orkest na de pauze in Simeon ten Holts Canto Ostinato. Er zit veel moois in Anthony Fiumara’s orkestversie van deze seventies-klassieker: de ploem-ploem-ploempjes in de celli (heerlijk), de verrassende instrumentatie (wanneer hoor je nou dwarsfluit in duet met bastrombone?) en de overrompelende momenten dat de voltallige orkestklank over je heen golft. Maar chef-dirigent Eivind Gullberg Jensen laat het NNO hier nogal mechanisch spelen. Dat levert niet die prettig bedwelmende klankhypnose op, maar werkt vooral op de zenuwen.