Pianist Nino Gvetadze voegt gestaag nieuwe gevoelslagen aan Brahms toe

Wie een foto van de jonge Adonis-achtige Johannes Brahms legt naast de oude bebaarde brombeer van zo’n kwart eeuw later herkent daar nauwelijks dezelfde man in. Muzikaal gezien dreef zijn onzekerheid hem voort. Met de stukken die Brahms in zijn leven weggooide, hadden anderen vermoedelijk een roemrijke loopbaan kunnen opbouwen. In de liefde leidde hij een bestaan van ‘net niet’. Of dat zijn kunst wel of niet ten goede kwam, zal altijd een vraag blijven.

Melancholie is in elk geval in goede handen bij Brahms, laat pianist Nino Gvetadze horen in zijn late Intermezzi, opus 117. „Wiegeliederen van mijn verdriet”, noemde hij ze. Gvetadze toont de verschillende gezichten van de componist en ook van haarzelf. Zijn ambachtelijke kant komt naar voren in de Händel-variaties, die Gvetadze helder en nuchter naar de vleugel vertaalt. Hij droeg het werk op aan pianist Clara Schumann, die zijn leven lang een muze bleef.

Dat gold ook voor Elisabeth von Herzogenberg, een studiegenoot en pianist die als aristocraat zelden optrad buiten de muren van haar eigen woning. Voor haar schreef Brahms zijn twee Rapsodieën, opus 79.

Vanaf hier begint Gvetadze aan een meer emotioneel beladen dialoog met de componist, die uitmondt in de poëtische ‘verstilling’ van het viertal Intermezzi. Het verschil met de Händel-variaties lijkt op het verschil tussen de twee foto’s van Brahms zelf. Gvetadze voegt telkens een gevoelslaag aan haar spel toe en trekt ons op een bewonderenswaardige manier dieper de binnenwereld van Brahms in. En ten slotte wiegt ze hem in haar armen.

Leeslijst