‘Opeens staat er een engel. Dat ben jij’

Reportage

Kunst en psychiatrie Alexandra Broeder maakt performances met jongeren die verblijven in een ggz-instelling. „Het publiek krijgt indirect de vraag: waar raakt mijn donkerte aan die van jou?”

Alexandra Broeder (midden) repeteert met jongeren het Engelen-project.
Alexandra Broeder (midden) repeteert met jongeren het Engelen-project.

Olivier Middendorp

‘Zie je mij?” „Mag ik je wat vragen?” „Leef je?” „Hoe weet je dat?” De 14-jarige zegt het met een ernstig gezicht, op zachte toon en met grote tussenpozen. Ze richt zich tot haar regisseur, Alexandra Broeder. Na de scène zegt Broeder tegen haar dat ze nog onbewogener kan kijken. „Zodat ik ga twijfelen aan mijn antwoord: hoe weet ik eigenlijk dat ik leef?”

De scène speelt zich af tijdens een repetitie, half februari, van het Engelen-project van Broeder, die residentie houdt in het Museum van de Geest in Haarlem. Op zolder, rond een tafel, bevinden zich de spelers en het artistieke team: drie jongeren, en Broeder, componist Roald van Oosten en scenograaf/ kostuumontwerper Sacha Zwiers.

Broeder (1978) bezet door haar werk met kind-acteurs in voorstellingen voor volwassenen al twintig jaar een geheel eigen plek in het theaterspectrum. Kenmerkend zijn de spookachtige werelden die ze ontwerpt, waarin kinderen als zelfstandige natuurwezens de dienst uitmaken. Het zijn unheimliche werelden, waar „een vleugje horror altijd in de lucht hangt”, zoals ze zelf zegt. Mede dankzij de feeërieke ontwerpen van Zwiers en de ijle geluidsdecors van Van Oosten ontstaat er een raadselachtige, ongrijpbare sfeer. Broeder: „Zij tillen met hun beeldtaal en muziek mijn ideeën naar een hoger plan.”

De jongeren

De afgelopen jaren werkt Broeder op het snijvlak van kunst en psychiatrie door te kiezen voor jongeren met een „psychologische ontwrichting”. Twee jaar geleden maakte ze bijvoorbeeld het bijzondere The Tree, met jongeren van Levvel (voorheen De Bascule), centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie in Amsterdam. Twee van de drie jongeren, Kate en Jack, zijn in behandeling bij Het Huis in Haarlem, eveneens een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Het repetitieschema is op hen afgestemd: één keer in de week anderhalf uur.

Als ze samen zijn, lachen de drie heel wat af, maar ze hebben ook de verlegenheid en het introverte van jonge tieners.

Jack (14) bijvoorbeeld houdt van kunst, heeft Basquiat en Picasso als inspiratiebronnen, tekent graag en speelt gitaar en viool. Muziek maken en viool spelen zijn een uitlaatklep: „Dan voel ik me veilig.” Over zijn problemen zegt hij: „Ik heb een sombere tijd in mijn leven gehad. Dat was zwaar. Daar wilde ik uit.” Het gaat nu beter. „Maar er zijn nog dingen te bespreken.”

Het is niet van dat typische theater, met rollen. Het gaat dieper

Kate

Kate (13) houdt van lezen, vooral van de romantische boeken van Colleen Hoover: „Zij heeft een mooie manier van schrijven.” Maar ze is ook veel bezig met de dood. „Omdat ik leven niet heel leuk vind.” Over het waarom van haar therapie in Het Huis zegt ze: „Volgens hen daar heb ik last van depressieve klachten.”

De jongeren besloten mee te doen aan het project na workshops die Broeder gaf bij Het Huis. Jack: „Ze vertelde dat het over leven en dood zou gaan en dat we engelen zouden zijn in een tussenwereld. Dat trok me aan.” Kate wilde eerst niet. „Ik vond haar eng met haar felle blauwe ogen.” Broeder lacht. „Dat wist ik niet.” Kate: „Mijn vader zei dat ik het een kans moest geven, omdat het een manier zou zijn om meer sociaal contact te hebben. De workshop vond ik leuk, met leuke mensen. Het is niet van dat typische theater, met rollen. Het gaat dieper.”

Kunst, geen therapie

De jongeren kunnen met het theater maken geholpen zijn, maar dat is niet de inzet van Broeder. „Het is geen therapie. Het project heeft een artistieke insteek. Ik check bij de jongeren of er iets is wat ik moet weten. Zo ja, dan neem ik er de tijd voor. Zo, nee, dan gaan we kunst maken. Theater maken is niet wat ze definitief helpt. Die illusie moet ik niet hebben.”

Haar theatermaken draait om persoonlijk contact met publiek, zegt ze. „Het publiek krijgt indirect de vraag: waar raakt mijn donkerte aan die van jou? De suggestie die de engelen doen is: wie zegt dat jij ook niet, net als ik, door de bodem van het bestaan zakt?”

Jongeren wekken die kwetsbaarheid bij het publiek eerder op, zegt ze. „Het werkt vervreemdend als je tegenover kinderen staat die zich niet gedragen naar het beeld dat je van kinderen hebt. Dat doet onherroepelijk iets met je eigen gevoel van controle en houvast.”

Kate (13) en Jack (14).
Foto’s & Copyright: Kamerich & Budwilowitz

In het Engelen-project raakt Broeder aan de vragen waar de jongeren mee worstelen: existentiële dilemma’s, opgeworpen door middel van ogenschijnlijk simpele vragen. Met als centrale kwestie: wat maakt ons mens?

Bij de repetitie oefent Kate ook haar tekst op Van Oosten: „Zie je mij? Kun je je het moment nog herinneren waarop je voor de eerste keer besefte dat je ooit dood zal gaan?” „Nee”, zegt hij. Broeder: „Niet!? Ik ben in shock.” Hij belooft een antwoord en bij de tweede keer zegt hij: „Ik was dertig!” Iedereen lacht. Broeder instrueert Kate terwijl ze speelt op de haar typerende wijze: veel woorden, altijd een compliment. „Blijf contact maken. Onthoud wat je nu aanraakt bij jezelf. Daar zit de verbinding. Nu kijk je heel mooi.”

De andere twee oefenen de scène ook. Broeder: „Je moet het luisteren de tijd geven.” Traagheid, het zwijgend laten verlopen van de tijd, terwijl je elkaar aankijkt, is een grote factor in haar aanpak. Onder de lege blik van de jongeren groeit het ongemak bij de volwassene.

Broeder, tegen de jongeren: „Waarom mogen jullie niet te snel reageren? Dit is een belangrijke. Dat moet je snappen.” „Want dan hebben mensen geen tijd om na te denken?”, zegt de een. De ander: „Dan komt het meer over als een script.” Broeder: „Wat denk je dat er bij jou gebeurt als je een antwoord hebt gegeven en iemand blijft je toch nog een tijdje aankijken?” Jack: „Dat is spannend.” Broeder: „Ja. En als je het afkapt, los je de situatie op voor de ander. Laat de vraag indalen.”

Het durven aankijken en meester zijn van de situatie moeten de jongeren oefenen. Broeder: „Hoe spannend het aankijken ook is voor jezelf: probeer een manier te vinden waarop je, met je eigen ongemak, toch de rust durft te pakken.” Geregeld geeft ze als aanwijzing om te tellen tot tien of twintig voordat ze een nieuwe zin zeggen.

Broeder beseft ook dat „nee” of andere ontwijkende antwoorden vaker gaan voorkomen. „Misschien biedt de vraagstelling te veel ruimte, maar qua sfeer klopt het.” De maanden erna zal ze voortdurend aan de tekst blijven sleutelen.

De scènes worden opnieuw gerepeteerd. Broeder: „De vraag ‘Zie je mij?’ wijst erop dat je niet van deze wereld bent. Dus die mag ietsje mystieker.” Als ze de scène opnieuw doen, zegt Broeder: „Ergens ben je al opgehouden te bestaan. Probeer je voor te stellen dat je engelenvleugels hebt.”

Het verschijnen repeteren

De repetitie wordt beneden voortgezet, waar de jongeren verschijnen in de binnentuin van het museum, in witte kledij, met exuberante maskers op: als engelen. Dat geeft een groot, vervreemdend effect. Daarna komen ze de museumzaal binnen en gaan de maskers af, om mensen te kunnen aanspreken. Op die manier zullen ze enkele weken later „pop-up performances” uitvoeren, bij het museumpubliek.

De maskers van Zwiers ontstaan als uitdrukking van „het onderbewuste, de binnenwereld”, zegt Broeder. „Sacha laat zich inspireren door oude, verdwenen Europese natuurreligies en zoekt naar hedendaagse vormen voor maskers.” Via de maskers leg je als het ware „contact met andere dimensies, voorouders, doden”.

Na de eerste keer oefenen zegt Broeder: „Als jullie binnen zijn, hebben jullie een supermooie concentratie. Maar het binnenkomen is rommelig. Als je de deur opent, maak je als het ware een gat in de werkelijkheid. Neem jezelf voor dat je met de juiste gedachtegang binnenkomt. Ik kan het honderd keer zeggen, maar het moet iets worden dat je zelf wil doen.”

De jongeren wijzen op de zware deur, die moeilijk opengaat. Al snel praten ze door over schoolzaken. Waarna Broeder weer vraagt om aandacht. „Blijf in de concentratie”, is de zin die ze het vaakst zegt.

Als ze de scène opnieuw doen, begeleidt ze hen met aanwijzingen: „Blijf in verbinding met de mensen die je net hebt aangekeken. Hou die rust. Alsof je gekomen bent uit een tussenwereld. Je zult mensen hebben die je ontwijken. Laat je daar niet door ontmoedigen. Beslis naar wie je kijkt. Ook al kijk je tien minuten naar een rug. Ben je bewust van je aanwezigheid in de ruimte. Bedenk aan wie je straks een vraag gaat stellen.” Tegen Kate, tegenover haar: „Hou die zachtheid. Niet dat je me iets aan komt doen.” Ze grinnikt erbij.

Ook ik vraag me af: hoe doen mensen dat, leven? Wat betekent de dood?

Alexandra Broeder

De jongeren oefenen het samen zingen, zacht en murmelend. Van Oosten weet hoe hij een kinderkoor griezelig kan laten klinken. „Hypernova, dance your way with bossa nova, know that we will live forever, we’re the living dead, remember.”

Als ze hun spullen pakken, praten de drie over alle proefwerken waar ze die week onder zuchten. „Het is niet eens proefwerkweek!”

‘Wat vogels overkomt, dat raakt ze niet’. Deze zin in de tekst is een citaat van de Noorse schrijver Karl Ove Knausgård. Zijn nieuwe roman, De morgenster, is een grote inspiratiebron, vertelt Broeder in een gesprek voorafgaand aan de repetities. „De morgenster staat in de Bijbel voor goed én kwaad. Het boek suggereert dat de werelden van de doden en van de levenden meer in elkaar overgaan. Mijn project heeft ook dat mystieke uitgangspunt.”

Magisch denken, noemt ze het zelf. Wat ze ook treft bij de Japanse auteur Haruki Murakami. Ook hij creëert parallelle werelden, waarvan je niet weet of ze fantasie of realiteit zijn. „Voor mijn gevoel is er een overeenkomst tussen de kinderen in de ggz-instellingen en de personages van Murakami: een onvermogen tot leven, melancholie, afglijden in een andere werkelijkheid.”

Door dat onvermogen stellen de jongeren zich de vraag of ze hier wel thuis horen. „Dat is een vraag die ik herken, zonder dat ik suïcidaal ben geweest. Maar ook ik vraag me af: hoe doen mensen dat, leven? Wat betekent de dood?”

Eetstoornis

De herkenning stamt van haar eigen ervaringen met een eetstoornis, vertelt Broeder. „Als je daarmee te maken hebt, dan voelt dat alsof je je in een ander universum bevindt.” De oorzaak formuleert ze omzichtig als „een vroeg-kinderlijk trauma door omstandigheden”. „Eerst denk je: ik ben gek, waarom heb ik dit gedrag, ik moet in therapie.”

Vanaf jonge leeftijd, af en aan, was ze in therapie. „Het is moeilijk om de juiste te vinden. De behandeling richt zich op symptomen. Dan leer je weer eten, maar binnenin verandert er niks. Dus in no time gaat het weer mis. Uiteindelijk trof ik een goede therapie, waardoor ik anders naar mijn gedrag ging kijken en het zijn functie verloor. Pas toen er gekeken werd naar wat er onder de stoornis lag, kon ik honderd procent herstellen.”

Die aanpak klinkt logisch, beaamt ze. Het is ook kritiek op het functioneren van de ggz. „Waar ik een groot voorstander van ben is de methode-Van der Kolk, van een Nederlander die werkt in de VS. Zijn boek, The body keeps the score (Traumasporen), is een bestseller: een pleidooi voor lichaamsgericht werken. Het basisidee is dat trauma in het lichaam ligt opgeslagen. Iemand moet eerst veiligheid in zijn eigen lichaam ervaren, voordat je met traumatherapie kan beginnen. Daarom kan exposure therapie of mensen gedwongen laten eten zo schadelijk zijn. Iemand moet zichzelf eerst leren reguleren en kunnen dragen wat er boven komt. Het lichaam wordt vaak verwaarloosd binnen behandelingen. Hij legt dat mooi uit.”

De fascinatie voor magisch denken en parallelle werelden, zoals bij Murakami, is voor Broeder meer dan een literair spel. Het is ook een geloof in meer tussen hemel en aarde, dat er achter de zichtbare materie een diepere werkelijkheid zit, waarvan de geest de basis is. „Als dat erkend wordt, dan gaat ons idee over de dood fundamenteel veranderen. Dat betekent dat er iets van jou altijd blijft voortbestaan. Sjamanen erkennen dat, en volkeren die dichter bij de natuur staan.”

Repeteren, mei

Bij een repetitie eind mei, op zolder van het Museum van de Geest, zijn er nieuwe teksten. De drie jongeren lezen ze van een laptop. Er wordt veel gelachen. Broeder probeert ze bij de les te houden. „Probeer een prettig werkklimaat voor elkaar te creëren.” En: „Lach jezelf er maar doorheen.”

Uiteindelijk gaan er twee met Van Oosten mee en oefent Broeder alleen met Kate. Na de zin „Vanuit deze plaats praat ik tegen jou”, vraagt Broeder: „Wat zeg je daarmee?” Kate: „Dit is de plek waar de doden leven.” Broeder: „Precies. Dat is belangrijk. Dat mag je bij me checken, of dat tot me doordringt.”

Kate werkt geconcentreerd. Broeder complimenteert haar: „Supermooi.” Zegt: „Je hebt een poëtische manier van spreken, maar sommige zinnen moet je er even bovenuit tillen.” „Kijk maar langer dan dertig seconden. Bedenk wat de situatie is: er zit opeens een engel tegenover een mens. En dat ben jij.”

Na afloop zegt Broeder tegen de jongeren dat ze hun de tekst gaat mailen. Vanwege Pinksteren hebben ze twee weken om te leren: „Dus geen excuses.”

Jack en Kate

In de tussentijd is het Engelen-project opnieuw bijgesteld. In het museum komen de hele zomer drie audio-installaties, ingesproken door de jongeren. Een van hen heeft moeten stoppen met het project (en staat niet meer met haar naam in deze reportage). Begin juli doen de jongeren ook live performances, ‘rituelen’, die ze uitvoeren bij bezoekers van de audio-installatie.

Jack en Kate repeteren samen. Het professioneel moeten spelen en repeteren met Broeder hebben ze de afgelopen maanden ervaren als tof, vertellen ze. Jack: „Het is fijn om gestuurd te worden. Al zegt ze soms veel dingen tegelijk.” Kate vindt haar een goede regisseur. „Ze helpt je. Het is alleen lastig dat ze er vaak doorheen praat. Zit je midden in je tekst, geeft ze een aanwijzing. Kun je het hele ding opnieuw doen. Maar misschien moet een goede regisseur dat wel doen.”

Repetitie in het Museum voor de Geest Foto Olivier Middendorp

Hun ervaringen en gevoelens zijn ook door Broeder in de tekst verwerkt. Daar zijn ze allebei blij om. Jack: „Ik ben nu echt betrokken. Het gaat over de struggles die ik zelf heb.” Hij laat Broeder een voorbeeldzin kiezen. „Ik vroeg aan Jack wat een mens is. Hij antwoordde dat een mens een over-ontwikkeld levend organisme is en niks anders.” Die zin staat nu in de tekst.

Ook Kate heeft tekst geleverd. „Ik heb haar een lang spraakbericht gestuurd met uitleg waarom ik precies dood wilde. Dat vond ze mooi en dat heeft ze gebruikt.” Broeder: „De verwoording vond ik mooi, niet wat je wilde natuurlijk.”

Hoe ervaren ze de confrontaties met publiek? Jack: „Met onze maskers en in onze kleren zijn we een beetje eng en dat is intimiderend. Daardoor lopen mensen met ons mee. Dat is er mooi aan. Normaal zijn mensen niet geïntimideerd door mij. Nu mag het, het is theater.” Kate vond het aanspreken van mensen bij de pop-ups eng om te doen. „De mensen vonden het ongemakkelijk. Ik ook.”

Aanraken

Broeder verklaart dat ze de komende performances een stap wil zetten in vergelijking met de pop-ups in het voorjaar. Ze suggereert dat bezoekers ook op het voorhoofd kunnen worden aangeraakt. Kate is beslist: „Ik ga niet aan de voorhoofden van mensen zitten.”

Het idee is om te oefenen met de bezoekers die in de tuin van het museumcafé zitten. Broeder instrueert haar twee acteurs, die hun masker onder de arm dragen: „Concentratie. Denk vanuit het verschijnen.” Kate: „Het tussen twee dimensies zitten.” De opdracht is iemand kiezen, oogcontact maken en de vraag stellen: „Geloof je in engelen?” Broeder: „Denk aan de rust, de vertraging en de magie. Anders gebeurt er niks. Kijk naar de mensen alsof je er geen onderdeel van bent.”

Het wordt een korte repetitie. De twee brengen elkaar aan het lachen en de bezoekers, die geen optredens verwachtten, reageren verbaasd. Het voelde alsof ze een grens overschreed, zegt Kate. De twee moeten de ervaring even laten bezinken, zegt Broeder. „Dit hoort erbij. Alles doen we stap voor stap en in afstemming, uiteindelijk zullen ze er juist kracht aan ontlenen.” Ze besluit karakteristiek: „Ik vond het te gek wat jullie deden.”

Engelen. Van Alexandra Broeder, Sacha Zwiers, Roald van Oosten. Audio-installatie, foto’s en pop-up performances. Museum van de Geest, Haarlem. Vanaf 2 juli t/m september. Inl: alexandrabroeder.nl

Lees verder…….