Ondanks de klimaatverandering investeren olieconcerns juist méér in ‘fossiel’

‘Ik ben ervan overtuigd dat de wereld nog lange tijd olie en gas nodig heeft.” „Je moet van oliebedrijven geen schurken maken. De oplossing voor het klimaatprobleem wordt te veel gezocht in het verminderen van de olieproductie, terwijl dat juist een recept is voor de ellende van mensen.” „Wij verkopen geen kwaadaardig product. Wij verkopen een goed product, dat de kwaliteit van leven op deze planeet heeft verbeterd.”

Aan de vooravond van de belangrijke klimaattop in Dubai die komende donderdag begint, is alvast één ding duidelijk: als het aan de bazen van ’s werelds grootste oliebedrijven ligt, gaat de productie van fossiele brandstoffen de komende jaren nog lang niet omlaag. Ook al willen de voorstanders van een rigoureus klimaatbeleid dat nog zo graag – en is het voor sommige deelnemende landen zelfs inzet van de VN-top.

De hoogste bazen van Shell, Chevron en Exxon, van wie de uitspraken afkomstig zijn, overtroefden elkaar de afgelopen maanden juist in ‘steunbetuigingen’ voor olie (en gas). En ook tal van andere westerse en niet-westerse olieconcerns uitten zich in soortgelijke bewoordingen.

Zeker sinds het Klimaatakkoord van Parijs in 2015 werd gesloten, staan de grote olieconcerns onder grote publieke druk om te ‘vergroenen’. Dat wil zeggen: om hun fossiele activiteiten af te bouwen en te vervangen door schonere, hernieuwbare. De laatste jaren ondergingen ze die druk betrekkelijk lijdzaam en in stilte. Schoorvoetend werden hier en daar zelfs serieuze stappen gezet om werk te maken van de vergroening. Shell is begonnen met de bouw van een grote waterstoffabriek op de Maasvlakte en investeert miljarden euro’s in windparken op zee. Total en BP geven ook bakken met geld uit aan windenergie.

Maar sinds kort laten de oliebedrijven steeds luider en feller een tegengeluid klinken als het om de olieproductie gaat – en gaan de groene ambities zelfs op een lager pitje. Het kartel van olieproducerende en -exporterende landen, OPEC, stelde vorige maand dat „oproepen om investeringen in nieuwe olieprojecten stop te zetten misleidend zijn en kunnen leiden tot energie- en economische chaos”.

Dat laatste was een weinig verhulde sneer aan het adres van het Internationaal Energieagentschap (IEA), een non-gouvernementele organisatie die zich wereldwijd inzet voor een stabiele energievoorziening en die kort daarvoor nog maar eens had herhaald dat nu echt gestopt moest worden met nieuwe investeringen in olie- en gas.

BP, naar eigen zeggen de groenste van de beursgenoteerde, westerse oliegiganten, maakte begin dit jaar volgens critici zelfs een heuse U-bocht, toen het zijn doelstelling om de olieproductie tot 2030 met 40 procent terug te dringen verlaagde naar nog ‘maar’ 25 procent. Dit om de ‘energiezekerheid’ van zijn klanten te kunnen blijven garanderen.

Chevron en Exxon deden recent onder hetzelfde argument nog een schepje bovenop hun toch al indrukwekkende olieproductie. Ze namen – ieder – voor tientallen miljarden dollars een concurrent over om de eigen productie flink op te krikken.

Shell-baas Wael Sawan sloot kort daarna in een gesprek met analisten van zakenbanken zulke gigantische acquisities weliswaar uit, maar wees tegelijk op allerlei projecten die „in de pijplijn” zitten bij Shell die de productie eveneens op peil moeten houden. De investeringen blijven in hoofdzaak gaan naar olie en gas.

De vergroening gaat sinds Sawans aantreden in januari juist steeds selectiever: alleen als projecten genoeg rendement opleveren, wordt er geld in gestoken. Bij de divisie hernieuwbare energie vlogen er onlangs tweehonderd mensen uit.

Installaties van energiebedrijf Cenovus vlak bij Fort McMurray, Canada.
Foto Victor R. Caivano

Het leidde bij de onderzoekers van de milieuafdeling van de Verenigde Naties (UNEP) onlangs tot de „alarmerende” constatering dat de mondiale olie- en gasproductie nog „tot zeker” 2050 blijft stijgen. Terwijl ook volgens UNEP de olieproductie in 2050 eigenlijk juist fors zou moeten zijn gedaald ten opzichte van nu, wil de wereld nog enige kans maken om opwarming van de aarde boven de 1,5 graden Celsius te voorkomen.

UNEP schrijft in een rapport dat twee weken geleden verscheen dat de wereld zich in 2050 nog maar maximaal een kwart van de huidige olieproductie kan veroorloven. Directeur Inger Andersen, tevens plaatsvervangend secretaris-generaal van de VN, verzuchtte misschien daarom dat de oliebedrijven en de regeringen van de landen waar ze zitten (veel niet-westerse oliebedrijven zijn staatsbedrijven) „de toekomst van de mensheid op het spel zetten”.

En dat in een jaar dat waarschijnlijk de geschiedenis ingaat als het warmste ooit, en waarin natuurrampen als gevolg van extreem weer de levens van miljoenen ontwrichtten.

Zakelijke zelfmoord?

Wat bezielt de oliebedrijven? Zakelijk gezien zou je kunnen concluderen dat het zelfmoord is om in te zetten op nog meer fossiele energie, omdat olie en gas (en kolen) worden gezien als belangrijkste veroorzakers van klimaatverandering en de ‘pushback’ van maatschappelijke organisaties als Extinction Rebellion steeds groter wordt.

Het is misschien wel een kwestie van tijd totdat er wetten en regels komen die de winning en het gebruik ervan aan banden leggen. Dan zit je als oliebedrijf met de gebakken peren. Je investeringen zijn in dat geval in één klap niets meer waard, omdat je olievelden bij wettelijk verbod niet meer uitgebaat mogen worden. Stranded assets noemen ze dat, in jargon.

Maar de oliebedrijven komen tot een andere inschatting. Politiek gezien lijkt een moratorium op oliewinning buitengewoon gevoelig te liggen op dit moment, en dus nog ver weg. De politici hebben de energiecrisis van vorig jaar nog scherp op het netvlies. Toen het Russische gas plotseling wegviel was er niet meer genoeg energie, en schoten de prijzen door het dak. Miljoenen huishoudens wereldwijd kwamen in problemen, en tal van bedrijven gingen failliet of moesten tijdelijk hun deuren sluiten.

De gevestigde oliebedrijven moesten alles in het werk stellen om de problemen tot een minimum te beperken, zeiden ze, bijvoorbeeld door in allerijl fors meer vloeibaar gas (lng) te gaan produceren en te verschepen (al verdienden ze daar natuurlijk ook riant aan). Want er waren op dat moment duidelijk onvoldoende hernieuwbare energiebronnen om het gat te dichten. De conclusie bij velen, zeker ook bij politici in tal van landen: de energietransitie schiet tekort. En dus moet fossiel niet te snel worden uitgezwaaid.

De oliebedrijven kijken daarnaast ook niet alleen naar de ontwikkelingen in het naar eigen zeggen ‘meer klimaatbewuste’ Westen. Zij letten ook op wat er in andere delen van de wereld gebeurt. En daar, zien zij, zal de vraag naar energie voorlopig alleen maar groeien. De wereldbevolking groeit de komende twee decennia met naar schatting 25 procent en in tal van minder ontwikkelde delen van de wereld, zoals Brazilië, India, Indonesië en Nigeria, willen honderden miljoenen mensen ook graag profiteren van meer welvaart.

Daarvoor is goedkope en alom beschikbare energie een cruciale voorwaarde, stellen de oliebedrijven, en dus zullen zij die leveren. De bedrijven voldoen simpelweg aan een essentiële behoefte, in hun ogen, want als zij daarin niet voorzien, wordt het een puinhoop. Hernieuwbare energie kan de belofte niet waarmaken.

Zelfs de meest optimistische rekenaars lijken tot dezelfde conclusie komen. Het IEA schat in een nieuw rapport bijvoorbeeld dat de wereldwijde vraag naar olie in 2030 weliswaar zijn piek heeft bereikt, maar dat daarna die productie nog decennialang op hetzelfde hoge niveau zal blijven hangen. Een veel te hoog niveau ook om de klimaatdoelen te halen. Volgens het IEA zullen armere landen waarschijnlijk het ‘gat’ opvullen dat rijkere landen vermoedelijk laten vallen.

In zekere zin is de wereld „verslaafd” geraakt aan fossiele energie, bevestigt Luc Soete, emeritus hoogleraar internationale economische betrekkingen aan Maastricht University. Hij schreef vorig jaar een analyse over de grote afhankelijkheid van de wereld van olie. „De welvaart van tal van landen werd de afgelopen decennia gebouwd op de beschikbaarheid van goedkope fossiele brandstoffen – al waren die vaak ook zo goedkoop omdat overheden er gigantische subsidies op verstrekten.”

En dat maakt ermee stoppen ook zo moeilijk, zegt hij: de wereld is erop ingericht. Afbouwen wordt dan politiek gezien „een mijnenveld”. Want het kan rigoureuze sociaal-economische gevolgen hebben. Als industrieën bijvoorbeeld moeten verplaatsen naar gebieden waar goedkope, duurzame energie meer voorhanden is (in de buurt van windparken op zee bijvoorbeeld, in plaats van nabij kolenmijnen), kan dat leiden tot werkloosheid in soms toch al economisch achtergestelde regio’s.

Soete zegt ook dat bij een transitie naar een nieuwe, schonere energievoorziening de prijzen van energie waarschijnlijk eerst juist stijgen. Armere, kwetsbare mensen zullen daar meer last van hebben dan rijkere. En dat kan weer voor spanningen zorgen.

Ironisch genoeg heeft de wereld volgens hem de ultieme kans om met fossiel te stoppen recentelijk laten lopen. De energiecrisis had volgens hem een „waterscheidingsmoment” kunnen zijn voor de mondiale afhankelijkheid van fossiele energie. De prijzen van olie en gas explodeerden destijds, wat ze volgens de regels van de vrije markt zeer onaantrekkelijk had moeten maken als energiebron. Maar dat gebeurde niet omdat politici de woede van burgers en bedrijven niet aandurfden, die de prijsstijgingen massaal met subsidies dempten.

„De grote verschuiving is er helaas niet gekomen”, zegt Soete. „We vervingen de ene fossiele brandstof door de andere: Amerikaans vloeibaar gas kwam in de plaats van Russisch pijplijngas.”

Optimisten

Toch blijven er ook optimisten. Het Noorse onderzoeksbureau Rystad, dat gespecialiseerd is in energievraagstukken, kwam afgelopen week bijvoorbeeld in een nieuwe studie tot de conclusie dat het een „misvatting is dat fossiele energie ook de komende decennia nog dominant blijft” in de energievoorziening. Volgens het bureau is het „heersende idee dat de behoefte aan energie bijvoorbeeld gelijke tred houdt met de groei van de wereldbevolking weliswaar wijdverspreid, maar achterhaald”. Datzelfde zou volgens Rystad gelden voor het verhaal dat het te duur zou zijn om fossiele energiebronnen te vervangen door schonere.

Kort samengevat ziet het bureau dat hernieuwbare energie, zoals wind en zon, komende tijd zo’n vlucht neemt, dat de investeringen in die technologie al in 2025 zo groot zullen zijn dat ze die in fossiele energiebronnen overstijgen. Mits er voldoende subsidies voor worden verstrekt en ‘fossiele’ subsidies juist worden afgebouwd.

Maar belangrijker nog: volgens het bureau zijn er helemaal niet zo extreem veel extra schone energiebronnen nodig om aan de groeiende vraag te voldoen, omdat je er ‘per eenheid’ veel meer energie uit kan halen dan uit fossiele bronnen. Daar gaat namelijk ook veel energie verloren in de vorm van warmte.

Dat betekent in essentie, aldus het bureau, dat de noodzaak voor ‘fossiel’ veel sneller kan afnemen. En dan heeft Rystad het nog niet eens over het feit dat de wereld sinds de energiecrisis fors aan het energie besparen is geslagen (al was dat vaak noodgedwongen) en dat die trend deels blijvend lijkt.

Michael Lazarus, een van de hoofdauteurs van het UNEP-rapport, deelt die analyse. „Je moet oliebedrijven die roepen dat de vraag alleen maar gaat stijgen, niet vertrouwen. Die hebben er belang bij om dat te zeggen.” In een aantal landen is het fossiele brandstofverbruik juist fors aan het dalen, zegt hij, omdat er bijvoorbeeld steeds meer elektrische auto’s komen. In de Verenigde Staten, in China, in Nederland.

„We horen dit verhaal al jaren, eerst met kolen, nu met olie en gas. Maar ook als je kijkt naar de elektriciteitsproductie zie je dat op veel plekken in de wereld hernieuwbare energiebronnen (wind en zon) traditionele fossiele energiebronnen snel aan het verdrijven zijn. Daar is wind en zon gewoon goedkoper.”

Als zijn verwachtingen uitkomen, kan de koers die veel oliebedrijven nu inslaan een dure gok blijken. Maar misschien is dat moeilijk anders te verwachten van bedrijven die soms al ruim een eeuw niet anders dan aan fossiele-energiewinning hebben gedaan, en die daar groot en (schat)rijk mee geworden zijn.

Blijven doen waar je goed in bent is dan misschien wel de beste strategie, lijken veel bedrijven te concluderen. De winsten keren ze wel uit aan hun aandeelhouders. Die kunnen misschien beter beoordelen of er een kansrijk groen energiebedrijf is om in te investeren. Shell zelf geeft dit aan: zijn inzet is momenteel het maximale uit al zijn activiteiten te persen en zo de aandeelhouder het beste rendement te bieden. Topman Sawan zei tegen de olie-analisten „diep overtuigd” ervan te zijn dat dit „de juiste strategie” voor Shell was.

Of regeringsleiders op de komende klimaattop de druk op oliebedrijven verder opvoeren om te stoppen met fossiele energie, is afwachten. Gunstig voor de bedrijven en hun thuislanden is misschien dat de top in een land plaatsheeft dat geldt als de elfde grootste olie-exporteur ter wereld. De voorzitter van de klimaatconferentie, Sultan Al-Jaber, is tevens baas van het staatsoliebedrijf van Abu Dhabi, Adnoc.

Dat bedrijf heeft zelf ook grote expansieplannen. Vorig jaar haalde het nog een miljardeninvesteringsprogramma naar voren om de olieproductie over vier jaar fors te hebben verhoogd, in plaats van over zeven jaar. Bij het gastland is er dus wellicht enige sympathie voor de dilemma’s van de oliebedrijven.