Nederland is steenrijk, zeer gelijk en toch onzeker

Met de verkiezingen in aantocht vernauwde het politieke debat deze week tot een gevecht tegen armoede en ongelijkheid. Maar daar scoort Nederland internationaal juist voorbeeldig op, ziet .
Animatie Anne van Wieren

Wie de afgelopen week het politieke discours in Den Haag gadesloeg, zag het gebeuren: het bevorderen van bestaanszekerheid als politiek thema vernauwt snel tot het tegengaan van de toenemende ongelijkheid en armoede.

Bestaansonzekerheid, het oorspronkelijke thema, laat zich alleen oplossen met complexe en tijdrovende wetgeving rond de woningmarkt, arbeidscontracten, de uitvoering van toeslagregelingen en toegang tot de zorg. Een belangrijke oorzaak van de recente onzekerheid is de hoge inflatie; het is voor het eerst in generaties dat het geld waarmee je betaalt zo snel zo veel minder waard wordt. Ook terugdringen daarvan vergt tijd. Bovendien is sprake van een complex monetair beleid dat niet langer in Nederland wordt gevoerd, maar dat Europees is.

Voor maatregelen tegen armoede en ongelijkheid hoeft daarentegen alleen maar te worden gedraaid aan de knoppen van een machine die al klaarstaat: die regelt de hoogte van wettelijke lonen en uitkeringen, belastingen, belastingschijven en alle verschillende toeslagen. Dat geeft relatief snelle en – op papier in ieder geval – concrete resultaten die neerslaan in overzichtelijke koopkrachtplaatjes. Heel aantrekkelijk in campagnetijd.

Hoe groot is dat steeds nauwer geformuleerde probleem van ongelijkheid en armoede nu eigenlijk? Armoede, zeker bij kinderen, mag op geen enkele wijze worden gebagatelliseerd. Maar het kan verhelderend zijn om Nederland af te zetten tegen zijn buren in Europa. Eurostat, het EU-bureau voor de statistiek, heeft daar een schat aan informatie over. Die kan soms in methodiek – en dus in uitkomst – wat afwijken van wat nationale bureaus rapporteren. Maar het grote voordeel is dat landen die volgens dezelfde Europese methodiek worden gemeten, goed vergelijkbaar zijn. Hoe zit het, wat dat betreft, met ongelijkheid en welvaart?

De inkomensongelijkheid in Nederland is verhoudingsgewijs zeer laag, met in 2022 een Gini-coëfficiënt van 26,3. Dat moet je zien op een schaal die bij Eurostat loopt van 0, waarbij alle inkomens precies hetzelfde zijn, tot 100, waarbij Elon Musk in het jaar 2050 al het inkomen heeft en de rest van de wereld niets.

De Nederlandse ongelijkheid is (samen met de Poolse) de op vier na kleinste van alle 27 EU-landen. En hij is ook nog eens het laagst sinds 2015. Overigens: bij het gehanteerde besteedbaar inkomen zijn bijvoorbeeld toeslagen óók opgeteld.

De vermogensongelijkheid is veel groter, maar dat is hij in alle andere landen ook. Nederland staat meestal in de top van de schaarse, en niet geheel betrouwbare, internationale ranglijsten die er zijn. Maar het unieke pensioenstelsel (met een kas van 1.500 miljard euro) wordt niet meegerekend, terwijl veel mensen juist daarin vermogen hebben opgebouwd. Het Centraal Bureau voor de Statistiek hanteert voor Nederland een Gini-coëfficiënt voor de vermogensongelijkheid van 0,74 op een schaal van 0 tot 1, over 2021. Worden pensioenen meegeteld, dan gaat daar zo’n 0,1 punt van af en is Nederland vermoedelijk een internationale middenmoter in vermogensongelijkheid.

Tegelijk is Nederland het op drie na welvarendste land van de EU. Gerekend wordt hier met het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking, gecorrigeerd voor het verschil in prijspeil tussen landen. Want met een in Roemenië verdiende euro kun je daar meer kopen dan met een in Nederland verdiende euro hier. Ierland staat met grote afstand bovenaan, maar dat klopt eigenlijk niet. Het bbp van dit land valt kunstmatig hoog uit door de invloed van internationale belastingconstructies. Een alternatieve berekening van de Ierse regering zelf haalt er zo’n 40 procent van af.

Ook wat betreft armoede zijn de Europese cijfers inzichtelijk. Eurostat hanteert een ruim armoedebegrip: het risico op armoede of sociale uitsluiting. Dat betekent dat ook een niet ultralaag inkomen beperkend kan zijn wanneer je daardoor onvoldoende sociaal kan meekomen of deel uitmaken van de samenleving. De armoedepercentages van Eurostat zijn daardoor hoger dan die van het Centraal Planbureau. Maar ze zijn wél internationaal vergelijkbaar en te volgen in de tijd.

Volgens de Eurostat-cijfers is de armoede in Nederland de laatste acht jaar niet veranderd, en die voor kinderen gedaald. De armoede hier behoort tot een van de geringste in de EU.
Al deze gegevens zijn niet bedoeld om het Nederlandse probleem te relativeren, maar om te onderstrepen dat bestaansonzekerheid als begrip veel breder is dan de vernauwde blik die deze week prevaleerde in Den Haag.

Bestaansonzekerheid is: geen huis kunnen krijgen, of bij verhuizing een huurverhoging van 10 procent. Minder toegang tot de geestelijke gezondheidszorg. De aanhoudende geldontwaarding. De angst die sinds de Toeslagenaffaire is ontstaan rond de zekerheid van de toeslag wanneer je één komma verkeerd hebt ingevuld. Of de precaire status van mensen met een tijdelijk arbeidscontract, die daar zelf niet voor gekozen hebben. Of ongelijke behandeling van kinderen in het onderwijs.

Daar zijn geen snelle oplossingen voor, dit vergt langjarig politiek handwerk. Internationale vergelijkingen zijn voor dit soort onderwerpen overigens veel lastiger, of onmogelijk te maken. Om er toch één te presenteren: Nederland was, en is, het land met het meeste tijdelijke arbeidscontracten in Europa.

Als laatste conclusie: wil je een land met de beste combinatie van redelijke welvaart, weinig armoede en grote inkomensgelijkheid? Tsjechië. Wie had dat gedacht?

Lees verder…….