Juich niet te vroeg bij de dalende inflatie

Ja, de inflatie gaat naar beneden. Maar heel snel gaat dat niet, en misschien ook niet zo diep. Dat is de prijs die we gaan betalen als iedereen zich terugtrekt binnen de eigen grenzen.
Animatie Anne Caesar van Wieren

Gehoord in de Starbucks van de economie: een grande inflatie graag, mét sommige voedingsmiddelen, maar niet allemaal. Skip de energie en huisvesting, enne: laat de tweedehandsauto’s ook maar weg. En dat allemaal op een driemaandsbasis in plaats van een jaar. Met dan een lopend gemiddelde om het een beetje strak te trekken.

De ruime keuze uit metingen van de inflatie begint te lijken op een bestelling bij een moderne koffietent. Ze zijn er in alle soorten en maten. Dat proces van verdere verfijning was al aan de gang, maar lijkt de afgelopen jaren versneld. Economen zijn – sommigen voor het eerst van hun leven – geconfronteerd met de ongebruikelijk hoge inflatie van de afgelopen jaren.
Iedereen is sindsdien bezig met de vraag wanneer de inflatie nu weer daalt tot de 2 procent die de meeste centrale banken als doel hebben. Pas als die daling geloofwaardig is ingezet en het doel in zicht is, beginnen die laatste met het verlagen van de rentes die zij verhoogden toen de inflatie ruim twee jaar geleden zo steil opliep. En van die renteverlaging hangt veel af: beurskoersen, overheidsfinanciering, huizenmarkt – noem maar op. De financiële markten lopen er al flink op vooruit.

Dus: gaat de inflatie snel genoeg naar beneden, en diep genoeg om de centrale bankiers gerust te stellen?

Tijdens de recente inflatiehausse werd vooral gekeken naar maatstaven waar energie of voeding uit was gelaten. Deze ‘kerninflatie’ weerspiegelde de onderliggende trend, zonder verstoring door de heftige prijsstijging van voedsel of brandstoffen. Er zijn zelfs ‘superkerninflaties’ die nog meer tot de kern doordringen. Dan wordt, in de VS, huisvesting weggelaten en worden, in de eurozone bijvoorbeeld, alleen de meest beweeglijke voedselprijzen uitgesloten.

Maar zo geruststellend als de kernvarianten een jaar geleden waren (het is allemaal zo erg nog niet), zo verontrustend zijn ze nu. Voeding en vooral energie vertekenen nu de inflatie naar beneden, zoals ze destijds naar boven deden. Als ze worden weggelaten, blijkt het inflatiecijfer nu veel enger. Deze kerninflatie is de laatste tijd juist hoger dan het algemene inflatiecijfer. Kijk maar mee:

Dinsdag schokte het nieuwe Amerikaanse inflatiecijfer over februari de markten: gestegen van 3,1 procent naar 3,2 procent. Dat was al onwelkom nieuws. Maar de kerninflatie is er nog veel hoger, en de superkerninflatie nóg weer hoger. En dan komt de vraag op hoe dat kan. Waarom is de meest ‘pure’ inflatie zo hardnekkig?

Daar zijn tal van redenen voor. Sommige zijn binnenlands van aard: de dynamiek tussen lonen en prijzen lijkt een beetje terug van weggeweest. Ook zijn veel redenen buitenlands. Onlangs publiceerden Guido Ascari, Dennis Bonam en Andra Smadu, drie economen die zijn verbonden aan De Nederlandsche Bank, daar een zeer inzichtelijk stuk over bij de denktank CEPR.

Een van hun grafieken is zó gaaf dat zij hier onverkort wordt gedupliceerd – aangevuld met de laatste cijfers. Zij zet een door de Amerikaanse centrale bank opgestelde index voor verstoringen in de mondiale productieketens af tegen de Europese kerninflatie, in dit geval zonder energie.

Als door geopolitieke oorzaken, (de angst voor) conflict, natuurrampen (de aardbeving in Fukushima), economische calamiteiten (de kredietcrisis) of pandemieën (Covid) de wereldhandel stokt, zie je dat vaak terug in een stijgende inflatie.

Denk aan de recente Houthi-aanvallen in de Rode Zee, waardoor schepen van en naar Azië nu omvaren via de zuidpunt van Afrika. Dat kost meer brandstof, meer schepen ook trouwens, en spullen komen later aan. Schaarste neemt op de korte termijn toe, en de kostprijs van vervoer loopt op.

Zo worden prijsstijgingen, bij wijze van spreken, geïmporteerd. En dat vestigt de aandacht op een nóg structurelere verandering in de wereldeconomie die van betekenis kan worden voor de inflatie in Europa én de VS. Globalisering betekende dat spullen en halffabricaten steeds makkelijker dáár geproduceerd konden worden waar ze het meest efficiënt en het goedkoopst konden worden gemaakt. Door de sterk uitbreidende globalisering heeft het Westen dus sinds begin jaren tachtig te maken gehad met een structurele import van prijsdalingen, die de binnenlandse inflatie laag hielpen houden.

Die tijd lijkt voorbij: kijk maar mee naar de verhouding tussen wereldhandel en wereldeconomie hieronder:

Zoals je ziet: de vaart is er al langer uit, en de globalisering lijkt zich al enigszins terug te trekken. Dat is misschien niet vreemd nu de spanningen oplopen, en een hang ontstaat naar zelfvoorziening bij essentiële sectoren als energie, chips en defensie. Bedrijven zijn bovendien door de grootscheepse verstoringen van hun internationale productieketens na Covid gewezen op hun kwetsbaarheid.

Insourcen dus, in plaats van outsourcen, reshoren in plaats van offshoren? Het gevolg kan dus wel zijn dat de buitenlandse neerwaartse druk op de inflatie wegvalt. Producten maken binnen de landsgrenzen is duurder – tenzij eindelijk grootscheepse automatisering en robotisering wordt doorgevoerd.

Hoe dan ook: ga er niet van uit dat de tijd van ultralage inflatie, en dus ook ultralage rentes, zomaar terugkeert. De krachten achter inflatie moeten, zo suggereerde het IMF onlangs, weer meer binnen de landsgrenzen – of de Europese grenzen – worden gezocht. En dat is nieuw.

Lees verder…….