Jazztrompettist Ambrose Akinmusire met gitaarveteraan Bill Frisell: spanning tussen ritselend gebladerte en het plotse krijsen van een uil

‘Een schril herhaald kew-ick in de nacht; daaraan herken je de bosuil. De steenuil produceert een ‘falsetto KIE-ew’, de ransuil is zwijgzaam, diens alarmroep is een ‘nasaal wrack, wrack, wrack’. Zo staat het in de ANWB Vogelgids van Europa en zo klinkt het zaterdagavond uit de trompet van Ambrose Akinmusire die in het Amsterdamse Bimhuis zijn project ‘Owl Song’ uitvoert.

De meeste uilen zingen niet, ze schreeuwen, en meermaals krijst de fenomenale trompettist door zijn instrument. Toch is het steeds slechts een kortstondige verstoring van de trage, melodieuze nacht. Want met de gelauwerde gitaarveteraan Bill Frisell en drummer Gregory Hutchinson is het nooit louter abstract of impressionistisch. Het is zoals een jazzavond moet zijn: donker, zonder tekst en uitleg, onvoorspelbaar en spannend en altijd met een veilig bluesy vangnet gespannen door topmusici.

In de ruim tien jaar dat Akinmusire zich aan het bredere jazzpubliek toont, ontwikkelt hij zich in razend tempo. Na samenwerkingen met onder anderen Marcus Miller en Kendrick Lamar kwamen topplaten op Blue Note, met expliciete statements en een Miles Davis-achtige honger en controle. Nu toont hij zich als bedachtzame uil op zijn nieuwe label Nonesuch Records. De introspectieve sound blijft op het podium overeind, maar meermaals verlaat de uil zijn roestplaats en vliegt uit langs de randen van de stad.

Op deze tour is drummer Herlin Riley vervangen door Gregory Hutchinson. Als Hutchinson het stuk ‘Mr. Riley’ opent met de secondline-beat van New Orleans marching bands, zet Frisell daar een bedriegend simpel gitaarloopje onder. Daarna is het aan Akinmusire om deze simpele structuur in een paar maten volledig te ontrafelen en te verwarren tot een kluwen. Een korte neiging naar freejazz van de trompettist wordt door Frisell terug in het gareel gebracht met, bij grote uitzondering, een kortstondig uitgesproken rocksound, onder begeleiding van militante roffels van Hutchinson.

Het is de grote stad in een zwoele nacht. Het tempo ligt anderhalf uur tamelijk laag. Er is lange, zoete reggaejazz, waarbij opvalt hoe makkelijk Akinmusire zichzelf wegcijfert, er is de minimalistische stijl van Frisell, maar bovenal zijn er de opmerkelijke contrasten tussen ritselend gebladerte en het plotselinge krijsen.

Owl Song, heet het project. Ook al zijn er weinig uilen die liedjes zingen, toch is er altijd nog de opperbaas van de schemering, de Oehoe. ‘Zang diep, weergalmend OE-hu’, een roep die ‘verrassend zacht van dichtbij, maar nog hoorbaar op 1,5-4 km afstand’ is. Op de momenten dat Akinmusire die ronde zachte noten speelt, is alles goed en mooi en koninklijk en precies zoals de jazznacht moet zijn.