Hoogleraar Anu Bradford: ‘Ook in de VS groeit het besef dat we Big Tech moeten beteugelen’

Op het gebied van technologische innovatie lopen we in Europa dramatisch achter, zegt Anu Bradford. Toch is ze niet pessimistisch over de Europese kansen om mee te komen als technologiemacht. Ze voorziet zelfs dat de Europese Unie de Verenigde Staten het nakijken zal geven in wat ze noemt ‘de strijd om de ziel van de digitale economie’.

De Fins-Amerikaanse Bradford kreeg in 2020 internationale bekendheid, toen ze de term het ‘Brussel-effect’ muntte. In het boek The Brussels Effect: How the European Union Rules the World liet ze zien hoe groot de Europese invloed in de wereld is, doordat andere landen allerlei regels van de EU overnemen.

In haar vorig jaar verschenen boek Digital Empires neemt ze de online-economie onder de loep: ze analyseert hoe fundamenteel verschillend de drie dominante ‘digitale machten’ – de VS, China en de EU – de stormachtige technologische ontwikkelingen reguleren. De Amerikanen laten het aan de markt over, en dat betekent dat de grote bedrijven van de interneteconomie, zoals Google, Meta en Amazon, grotendeels zelf de regels kunnen opstellen waaronder ze opereren.

Illustratie Susan Kraakman

China heeft gekozen voor een model voor de digitale economie waarin de staat dominant is. Daarin gebruikt de staat internet en andere digitale technologie om burgers in de gaten te houden en propaganda te verspreiden.

Het Europese model ten slotte draait volgens Bradford om rechten van de burgers – consumentenrechten bijvoorbeeld, maar ook bescherming tegen discriminatie en politieke manipulatie. De uitkomst van de strijd tussen die drie modellen, betoogt Bradford, is niet alleen bepalend voor de toekomst van onze digitale diensten en producten, maar voor de hele digitale economie en de openheid van onze democratie.

Amerikaanse Big Tech domineert ons digitale leven, Europese bedrijven komen er nauwelijks aan te pas. Kan je de EU dan toch een digitale grootmacht noemen, zoals u doet?

„Macht manifesteert zich op verschillende manieren. Een ervan is de macht van de wet, van regulering. Die beïnvloedt het hele technologische ecosysteem. Het is een vorm van macht, omdat het grenzen stelt aan wat voor soort technologie ontwikkeld wordt en hoe die wordt toegepast.

„Europa loopt daarin wereldwijd echt voorop. Denk aan de regels voor bescherming van de privacy, voor moderatie op sociale media en straks ook voor kunstmatige intelligentie. Niet alleen Europese bedrijven moeten daaraan voldoen, maar álle bedrijven die in Europa zaken willen doen. En omdat Europa de grootste en rijkste consumentenmarkt ter wereld is, kunnen internationale tech-bedrijven het zich niet veroorloven om te zeggen: jullie regels bevallen ons niet, we vertrekken.

„Ze hebben de Europese markt nodig, dus leven ze de Europese regels na. Zo moet Apple nu de opladers van zijn apparaten aanpassen aan de Europese eis van een universele kabel [met standaard usb-C-stekker].

„Vaak werkt zoiets ook buiten Europa door. Want economisch is het voor producenten voordelig één gestandaardiseerde dienst of product te hebben, en niet voor iedere regio iets anders te hoeven maken.”

De technologische ontwikkelingen gaan zo snel dat overheden die de regels maken het nauwelijks kunnen bijhouden. Is er één overheid machtig genoeg om het te kunnen opnemen tegen de techbedrijven?

„Daar maak ik me grote zorgen over. Allereerst over het vermogen van de Amerikanen om wetten te maken, want ze hebben geen functionerende wetgevende macht. Het Congres kampt met een gepolariseerde politieke cultuur en een gigantische invloed van lobbyisten. Europa is wél in staat wetten te maken, maar slaagt er nog onvoldoende in naleving af te dwingen. Over de Europese privacyregels [in Nederland de AVG] hoor je vaak: prachtig op papier, maar niet effectief genoeg om allerlei schendingen van de privacy werkelijk terug te dringen.

„Regulering is moeilijk, zeker. Maar wat is het alternatief? Dat overheden achterover leunen en wel zien hoe de technologie zich ontwikkelt? Dat vind ik geen optie. In een democratie gaat regulering altijd traag, er moet bezwaar tegen aangetekend kunnen worden, je moet de procedures volgen, dat is allemaal tijdrovend. Maar we móéten laten zien dat er een liberale, democratische manier is om technologie aan regels te binden. Anders zullen straks alleen de techbedrijven en de autoritaire staten digitale grootmachten zijn.

„Maar ik heb goede hoop, want Europa heeft afgelopen jaren veel geleerd, onder andere dat boetes niet genoeg zijn. De EU heeft Google miljarden aan boetes opgelegd, maar dat heeft zijn positie nauwelijks veranderd. De nieuwe Europese wetten DSA en DMA [die gebruikers van digitale diensten moeten beschermen, en de marktmacht van Big Tech moeten intomen] vertrouwen niet alleen op boetes, maar richten zich op het hart van het verdienmodel van deze bedrijven. Door bijvoorbeeld beperkingen op te leggen aan het verzamelen van data, door Apple te verplichten zijn appstore open te stellen voor alternatieve manieren van betaling, door te eisen dat je van de ene messaging-dienst kan appen naar de andere. Dat dwingt ze om lucratieve manieren waarop ze functioneren op te geven.”

Illustratie Susan Kraakman

Is de Europese Unie erop uit haar technologieregels over de hele wereld te verspreiden?

„Ik betwijfel of dat het doel is. Het gaat de EU er in de eerste plaats om de fundamentele rechten van Europeanen te beschermen, de democratische structuren overeind te houden en de voordelen van de digitalisering eerlijk te verdelen. Maar ik denk wel dat Europeanen geloven dat de wereld beter af is als de grote techbedrijven een minder grote grip op de samenleving hebben.”

Amerikanen zeggen: jullie hebben in Europa wel veel regels, maar niet veel innovatie en ook niet veel ‘kampioenen’ in digitale technologie.

„Dat is een terechte observatie. We hebben ASML, we hebben Spotify, maar het is niet genoeg, we lopen echt achter. Ik geloof alleen niet dat dit het gevolg is van onze regulering. Het zijn andere factoren die het Europese technologiebedrijven moeilijk maken om door te breken.

„Op digitaal gebied is de gemeenschappelijke markt nog te gefragmenteerd, met alle verschillende talen, culturen en nationale regels in Europa. Dat levert uitdagingen op waar Amerikaanse en Chinese bedrijven níet voor staan. Bovendien is de kapitaalmarkt in Europa onderontwikkeld, waardoor Europese bedrijven veel meer moeite hebben aan geld te komen dan Amerikaanse bedrijven.

Illustratie Susan Kraakman

„Verder moet onze hele houding ten opzichte van falen op de schop. In de VS haal je geld op, je probeert iets, het mislukt, je gaat failliet, je begint opnieuw en mensen geven je méér geld omdat je kennelijk met iets groots bezig bent. In Europa is het vaak fataal als je een keer failliet gaat.

„Ten slotte: we moeten in Europa met een pro-actieve migratiepolitiek meer talent uit de rest van de wereld kunnen aantrekken. In de Verenigde Staten is de helft van de bedrijven van meer dan een miljard dollar opgericht door migranten.”

U spreekt van een strijd tussen de ‘digital empires’ – wat zou het voor Europa betekenen als het Chinese of Amerikaanse model die strijd wint en ook hier dominant wordt?

„Geen van deze twee modellen is te verenigen met het soort liberale democratie van Europese landen. Het Chinese model is te onderdrukkend, te autoritair en kent geen individuele vrijheden. Het Amerikaanse model is te tolerant, heeft ons een wereld van online haat en desinformatie bezorgd en een surveillancekapitalisme dat onze persoonlijke autonomie aantast. En het heeft ons een situatie gebracht waarin een handvol grote techbedrijven de markt domineert, waardoor de consument weinig keus heeft.”

Ik denk niet dat we een Europese Google zouden moeten hebben. Als we niet van surveillancekapitalisme houden, waarom zouden we dan een variant van zo’n bedrijf willen hebben?

Waarom denkt u dat Europa daar nog tegenop zou kunnen?

„De Verenigde Staten hebben hun hand overspeeld. Hun bedrijven zijn té machtig geworden. Aanvankelijk bewonderden we hun innovatieve producten en diensten. Maar steeds meer zien we de negatieve kanten van de macht van Big Tech: hoe ze controle hebben over samenlevingen, politieke systemen, economieën, onze gedachten en gewoontes. Daardoor is het besef gegroeid dat we ze moeten beteugelen.

„Ook steeds meer Amerikanen zien in wat de schade is die sociale media kunnen aanrichten. De publieke opinie verschuift, ten gunste van meer regulering.

„Ik denk dat de VS en Europa naar elkaar toe groeien. Niet alleen omdat de Amerikanen meer oog hebben gekregen voor de schaduwkanten van een nauwelijks gereguleerde tech-sector. Maar ook omdat ze zien dat het Brussel-effect in de praktijk echt werkt. Daardoor staan ze voor de keuze: of passief toekijken hoe de Europeanen regels schrijven voor Amerikaanse bedrijven, of kijken of ze het samen met Europa kunnen doen.

„Amerikanen en Europeanen hebben weliswaar een verschillende kijk op techregulering, maar dat valt in het niet bij de meningsverschillen met China. Het besef groeit dat de VS en de EU hun krachten moeten bundelen om de wereld een alternatief te bieden voor het autoritaire Chinese model, dat voor veel landen erg aantrekkelijk is.

„Steeds meer landen vertonen autoritaire tendensen en stoppen met democratische hervormingen. Zij willen geen regels die gebaseerd zijn op rechten. Ze kijken naar China en wat ze zien, bevalt ze: stabiliteit en veel controle over dissidenten, zonder dat het innovatie en economische groei in de weg staat.”

Ook binnen de EU zijn landen die meer lijken te voelen voor het Chinese model dan voor het Europese.

„De opstelling van Hongarije baart me grote zorgen. Als zelfs binnen de EU een land de waarden waar de Unie voor staat niet in de praktijk brengt, doet dat doet afbreuk aan de Europese geloofwaardigheid als pleitbezorger van een digitale agenda die sterk gericht is op behoud van democratie. Voor Brussel is dat een grote uitdaging.”

Amerika heeft techreuzen, China ook. Is het voor Europa op den duur houdbaar om een grootmacht te zijn op het gebied van regulering, zonder grote Europese techbedrijven?

„Het zal heel moeilijk zijn technologische soevereiniteit te bereiken zonder zélf van die grote bedrijven te hebben. Maar ik denk niet dat we een Europese Google zouden moeten hebben. Als we niet van surveillancekapitalisme houden, waarom zouden we dan een variant van zo’n bedrijf willen hebben?

„Europa moet de VS of China niet imiteren, maar kijken wat zijn comparatieve voordeel is. We moeten meer bedrijven als ASML hebben, die bovenaan de waardeketen staan, technologisch heel geavanceerd zijn en ervan profiteren dat Europa uitblinkt in industriële productie en robotica. We hebben uitstekend AI-onderzoek, alleen vertrekken veel prominente onderzoekers naar de VS omdat ze daar betere mogelijkheden voor hun projecten krijgen en een betere beloning voor hun talenten.

We moeten meer bedrijven als ASML hebben, die bovenaan de waardeketen staan, technologisch heel geavanceerd zijn en ervan profiteren dat Europa uitblinkt in industriële productie en robotica

„Sommige Europeanen denken dat industriebeleid het antwoord is en dat we moeten meedoen in de subsidierace. Maar dat bezorgt Europa de overwinning niet. We zullen eerder door ons geld heen zijn dan de Amerikanen of de Chinezen. En intussen valt de Europese interne markt uiteen, want kleine landen als Nederland en mijn eigen Finland zullen bij het verstrekken van subsidies niet tegen een land als Frankrijk op kunnen.

„Het Brussel-effect werkt op twee manieren. Het kan goede, maar ook slechte regulering buiten de EU verspreiden. Gebruiken de Europeanen hun regulering voor protectionisme, om nationale kampioenen te creëren, dan kan de EU de grootste exporteur van techno-protectionisme worden. Als een Nederlandse onderneming bijvoorbeeld een Braziliaans bedrijf wil overnemen, zal Brazilië zeggen: jullie streven naar nationale kampioenen, maar wij ook!

„Nederland heeft een lange geschiedenis van steun voor open markten. Maar de grootste pleitbezorger ervan binnen de EU, het Verenigd Koninkrijk, zijn we door de Brexit kwijtgeraakt. Frankrijk heeft daardoor in Brussel veel meer invloed op het beleid gekregen. De Fransen geloven echt in industriepolitiek. Ze voeren de strijd voor strategische autonomie aan, en ik ben soms bang dat ze daarbij wat goed is voor Frankrijk verwarren met wat goed is voor Europa.”