Hoe schilder Frans Hals bekend kwam te staan als een drankorgel met een gat in z’n hand

Een losbol, een kroegloper die rekeningen liet oplopen en zijn kinderrijke familieleven niet op orde had – dat is de reputatie die Frans Hals (1582/83 – 1666) heeft. Hoewel hij in zijn tijd befaamd was om zijn levendige portretten, tronies en schutterstukken, geschilderd in een snelle, ruwe, maar bij nader inzien verbijsterend trefzekere stijl, is een ongunstige naam altijd aan zijn persoon blijven kleven.

Kunstenaars met een uitzonderlijk talent die in het dagelijks leven kampen met menselijke zwakheden, karakterfouten of mentale problemen, zijn er al eeuwen. Lang werd de verklaring daarvoor gezocht in de astrologie: de planeet Saturnus zou de combinatie van genie en melancholie of zelfs waanzin beïnvloeden. Kunsthistorici Margot en Rudolf Wittkower publiceerden er in 1963 het boek Born under Saturn over, een inventarisatie van kunstenaars uit de renaissance en barok die bekend stonden als bijvoorbeeld excentriek, crimineel of gewoon sociaal en financieel onhandig.

Frans Hals staat zijn dubieuze mannetje in dit gezelschap. Uit archiefstukken blijken nogal eens financiële en persoonlijke problemen. De schilder had minstens vijftien kinderen en bestierde een atelier met een behoorlijk aantal leerlingen. Toch zag hij nooit kans zijn woonstee en werkplaats te vestigen in een zelf bekostigd koophuis. De huur voor zijn achtereenvolgende huurwoningen betaalde hij vaak niet op tijd. Bij leveranciers als de bakker bleef vaak een aanzienlijk bedrag open staan.

Lees ook Eerste grote Frans Hals-expositie in dertig jaar maakt duidelijk: met hem valt er altijd wat te lachen

Installatie in het Rijksmuseum van <em>De Luitspeler</em> van Frans Hals.

Op persoonlijk vlak ging hem ook niet alles voor de wind, en kennelijk zag Hals geen kans zelf oplossingen te vinden of die te financieren. Zijn zoon Pieter had een verstandelijke beperking en werd in het werkhuis opgesloten, terwijl ook dochter Sara, die tot tweemaal toe buitenechtelijk zwanger raakte, tijdelijk het vrouwenwerkhuis in draaide. Hals begroef zijn eerste vrouw in 1615 in een armengraf en zelf moest hij op zijn oude dag een beroep doen op het Haarlemse stadsbestuur om huur en brandstof te kunnen betalen. Voor de meer smeuïge verhalen over de vermeende drankzucht van de schilder, dateren de bronnen uit een wat latere periode. Zijn directe tijdgenoten hielden het bij enkele obligate regels over de natuurgetrouwheid van Hals’ portretten en zijn opmerkelijke stijl; sommigen roemen zijn grote productiviteit.

Tot de keel vol drank

Meer details over het leven van Frans Hals geeft Arnold Houbraken (1660-1719) in zijn boek De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, dat ruim een halve eeuw na Hals’ dood verscheen. Hij vertelt hoe de schilder „tot de keel vol drank” na zijn dagelijks cafébezoek, voor het slapengaan steevast een gebedje prevelt waarin hij de lieve Heer vraagt hem spoedig in „uwen hoghen Hemel” op te nemen. Op een dag knopen een paar leerjongens touwen aan Hals’ bed en hijsen het, tijdens diens avondgebed, met schilder en al richting zoldering, waarop de kunstenaar in paniek uitroept „zo haastig niet!”.

Een andere anekdote betreft een verrassingsbezoek aan Haarlem van de grote Antwerpse schilder Antoon van Dyck, die zijn portret wil laten schilderen door Frans Hals. Die moet eerst uit de kroeg worden gehaald om het schilderij te maken, waarna Van Dijck op zijn beurt zijn collega portretteert. Pas dan dringt het tot Hals door wie er voor hem staat. Van Dijck betaalt voor Hals’ werk maar ziet ook wel wie het geld het hardst nodig heeft en geeft het dus aan diens kinderen. De vader pikt de gage echter meteen in om er zijn drinkgelag mee voort te zetten.

Voor het slapen bad Frans Hals dat de Heer hem spoedig in „uwen hoghen Hemel” opnam. Toen zijn bed werd opgehesen, riep hij uit: „Zo haastig niet!”.

Het eerste verhaal zou echt kunnen zijn gebeurd, al zouden de jongens dan wel veel werk hebben gestoken in een weinig briljante practical joke. Het tweede is zonder meer onwaarschijnlijk, alleen al omdat het duidelijk verwijst naar een overbekende anekdote over twee rivaliserende schilders uit de Griekse oudheid. Van Van Dijck is verder ook geen bezoek aan Hals bekend en bovendien is het nauwelijks denkbaar dat Hals, die zelf was geboren in Antwerpen en ook later de stad bezocht, zijn beroemde confrère niet zou herkennen. Er zijn ook geen andere bronnen die zo expliciet ingaan op Hals’ liederlijke kant.

Omgekeerd komt juist dat aspect later terug in de Hals-receptie. De auteurs van Born under Saturn leggen zelfs een direct verband tussen de levenswandel van de schilder en de thema’s in diens werk. Was de gretige drinker Frans Hals immers niet bij uitstek de man om op een overtuigende manier de rommelige kant van het dagelijks leven vast te leggen?

De vrolijke drinker (ca. 1629)
Rijksmuseum

Figuren als het bartype Malle Babbe en de acteur in de rol van Pekelharing wekken de indruk direct naar het aangeschoten leven te zijn geobserveerd, en van de lachende kinderen, soms met een glas aan de mond, kun je je gemakkelijk voorstellen dat ze deel uitmaakten van het schildersgezin waar het allicht aan vaderlijk toezicht ontbrak. Ook in portretten is de alcoholische versnapering soms niet ver weg, zoals in dat van een opgewekte schutter met een wijnglas in de hand, niet voor niets bekend geworden als de Vrolijke drinker.

Gebalde vuist

Toch moet Frans Hals ook een andere, meer introspectieve kant hebben gehad die zich in zijn werk pas op het tweede gezicht openbaart. Een mooi voorbeeld is een schilderij dat in 1916 in Edinburgh opdook en zich daar nu nog in de National Galleries of Scotland bevindt. Het paneel van ongeveer een halve meter hoog toonde het hoofd en de schouders van een vrolijk lachende man met een baardje, riante snor en een grote baret op het hoofd. In zijn opgestoken rechterhand klemde hij een drinkglas. De vlotte schilderstijl, een monogram FHF (mogelijk „Frans Hals fecit”), en zonder twijfel ook de onbezorgde thematiek, leidden tot een toeschrijving aan Hals. Maar na een restauratie van het schilderij bleek de baret een latere overschildering en kwam daaronder een wilde haardos tevoorschijn. Ook het glas in de hand van de man was een overschildering. Veel beter passend in de gebalde vuist, is het oorspronkelijke beeldmotief van een kaakbeen van een dier, met de tanden er nog in.

Het kaakbeen kan haast niet anders dan verwijzen naar Simson, de legendarisch sterke held uit het Bijbelboek Richteren die met slechts een toevallig gevonden ezelskaak in de hand duizend tegenstanders versloeg. Het motief was in de 17e-eeuwse schilderkunst niet helemaal onbekend maar toch uitzonderlijk genoeg om een zekere geleerde inventiviteit te veronderstellen bij de schilder of diens opdrachtgever, ook al omdat er nog een andere literaire kant aan zit. De compositie van het schilderij komt namelijk terug in een gravure door Jan van de Velde II (1593-1641). De prent vermeldt niet alleen de naam van Frans Hals als de schilder van het origineel, maar heeft ook een onderschrift dat in vier regels vertelt over ene Verdonck: waarschijnlijk een spotdichter die, de pen zo trefzeker als Simsons kaakbeen, alles en iedereen op een zo onbeschaamde manier op de hak nam dat hij uiteindelijk in het gevang belandde.

Portret van Verdonck (ca. 1627)
National Galleries of Scotland, Edinburgh

In zijn overschilderde staat is het schilderij vooral een weerspiegeling van het beeld dat lange tijd bestond van het werk en misschien ook van de persoonlijkheid van Frans Hals: het leek daardoor nog meer op een Hals dan de schilder het ooit zelf had bedoeld. Maar uiteindelijk vertelt het Portret van Verdonck een heel ander verhaal dan dat over vermeende drankzucht en losse zeden van zijn maker. Tenslotte werd Frans Hals in zijn tijd ook beschouwd als een vlijtig en productief kunstenaar, die een onmiskenbare literaire belangstelling kon kanaliseren in zijn jarenlange lidmaatschap van de Haarlemse rederijkerskamer De Wijngaardranken.

Lees ook De Tachtigjarige Oorlog, pestepidemieën, godsdiensttwisten, eeuwige geldzorgen, ze kregen Frans Hals niet klein

Kopie door een onbekende kunstenaar van een verloren gegaan zelfportret van Frans Hals, circa 1650