‘Het is begonnen bij mijn grootouders’

Verdienen & uitgeven Carl Graumans (57) is groente- en fruitspecialist en heeft een eigen winkel in het Brabantse Bavel. „Mijn werkdag eindigt écht als ik de winkel dichtdraai. Daarna denk ik niet meer aan werk.”




Foto Bob van der Vlist

In

‘Het is begonnen bij mijn grootouders. Mijn opa verkocht kolen en aardappelen aan huis. Mijn oma had een moestuin en als ze groenten over had, verkochten ze die ook. Dat is uitgegroeid tot een kruidenierszaak. Mijn vader had later een kleine supermarkt en ook ik wilde voor mijzelf beginnen. Op mijn vijfentwintigste opende ik een groentewinkel, eerst in Breda, later in Etten-Leur en nu alweer twintig jaar in Bavel. Het winkeltje waarmee ik begon was heel basic: andijvie, bloemkool en sla. Tegenwoordig verkoop ik ook maaltijdsalades, rauwkost, kant-en-klare maaltijden, maar ook rode kool met appel, die ik zelf met laurierblad en kruidnagel inkook. Ik doe dit werk al tweeëndertig jaar, maar rijk zal ik niet worden. Er zijn onzekerheden: laatst was mijn bus kapot, dat kostte mij zevenhonderd euro. Voor mij is het goed te doen omdat ik er zo kort op zit en er veel tijd in steek. Mijn vrouw Desiree heeft wel een vast inkomen, zij is ambulanceverpleegkundige. Het is een bewuste keuze om niet samen te werken – wij vinden het fijn om onze eigen dingen te hebben. Zij helpt graag patiënten en ik ben groenteman. Voor mij is de winkel meer dan de tas volpraten met spullen. Ik wil ook aandacht aan de klant geven. Ik sta midden in de gemeenschap en dat zorgt voor vertrouwen. Bij sommige klanten, die slecht ter been zijn, breng ik de boodschappen thuis, het geld maken ze over naar mijn rekening.”

Uit

‘Ook het voorschot van mijn energiekosten is omhooggegaan, van zevenhonderd naar veertienhonderd euro. Daardoor leef ik bewuster – ik doe lichten en machines pas aan als ik ze nodig heb. Gelukkig heeft de winkel geen gasaansluiting meer. De vloerverwarming is afgesloten en ik kook met een stoomoven. Mijn werkdag eindigt écht als ik de winkel dichtdraai. Daarna denk ik niet meer aan werk. Ik kan dat heel goed scheiden, bijna op het naïeve af. Ik heb dat van mijn moeder. Die zei: ‘Carl, als er sneeuw ligt, laat alles vallen en ga sneeuwballen gooien – morgen is ’t er misschien niet meer.’ Op maandag heb ik de repetitie van het popkoor, ik zit bij de ondernemersvereniging in het bestuur en doe altijd mee met carnaval. En ik mountainbike veel. Ik heb veel projectjes: meedenken over dorpsactiviteiten of het regelen van een concert. Samen met de jeugdvereniging bouw ik de kerststal op het plein en ik ben sinterklaas in het dorp. Daardoor geef ik veel uit aan horeca: een avond met de carnavalsorganisatie, een feest in het weekend of een biertje op het terras na het mountainbiken. Per keer is dat toch al gauw twintig tot veertig euro. Maar ik vind het wel belangrijk. Al ben ik doordeweeks zuinig: dan koken wij veel met groenten uit de winkel. Ik werk hard, maar doe ook veel leuke dingen. En als ik ’s ochtends om zes uur de deur van de winkel open, dan ben ik weer groenteman Carl.”

Lees verder…….