Een bovengrens aan rijkdom: is dat diefstal of hét middel tegen ongelijkheid?

Voor de een klinkt het als een totalitaire dystopie, de ander ziet het als socialistische heilstaat: limitarisme. De Utrechtse hoogleraar ethiek van instituties Ingrid Robeyns muntte de term zo’n zes jaar geleden voor het gegeven dat er niet alleen een harde armoedegrens vastgesteld kan worden, maar ook een bovengrens aan rijkdom.

„De kern is dat je op een bepaald moment van accumulatie van vermogen zou moeten zeggen: oké, het is prima dat mensen hun persoonlijk vermogen laten groeien, maar tot een bepaald punt. En daarboven wordt het ofwel schadelijk voor de samenleving, ofwel voor de planeet. Of wordt het om een andere reden onwenselijk. En moet het vermogen dus afgetopt worden.”

Een harde grens aan vermogen dus. En om dat punt gelijk maar even uit de weg te ruimen: Robeyns legt de politieke vermogensgrens, zoals zij het noemt, op zo’n 10 miljoen euro per persoon. Die grens zou vastgelegd moeten worden in de fiscale systemen van landen. De exacte grens moet de resultante zijn van een breed en integer publiek debat, schrijft ze, maar in haar wereld zouden er in principe geen ‘decamiljonairs’ meer mogen zijn. Meer heeft niemand redelijkerwijs nodig. Dan is er nog een andere grens, de moreel-ethische grens: wat víndt iemand genoeg. Die ligt voor Robeyns, in een land als Nederland met een goed collectief pensioenstelsel, zo rond de 1 miljoen euro per persoon.

Maar de exacte grenzen zijn bijzaak in haar verhaal, vindt ze. De waarde van het limitarisme zit hem voor Robeyns veel meer in de analyse van de gevolgen van extreme rijkdom. Bij welk bedrag aan vermogen krijgen mensen bijvoorbeeld disproportioneel invloed in de politiek? Of vanaf welk punt wordt rijkdom verkwistend en schadelijk voor het klimaat?

Robeyns, die deze weken veel rondreist om de Engelse versie van haar vorig jaar verschenen boek Limitarisme, pleidooi tegen extreme rijkdom te promoten, ontvangt in een volle, gedeelde werkkamer aan het historische Utrechtse Janskerkhof, onderdeel van de Faculteit Geesteswetenschappen. Ze is deze ochtend maar krap op tijd, want net terug uit de Verenigde Staten. Haar kamergenoot, die koffie haalt en verder rustig achter zijn computer aan het werk is terwijl de verslaggever op Robeyns wacht, zegt berustend: „Tja, we hebben onze handen vol aan Ingrid.”

Want het limitarisme raakt een snaar, zo blijkt uit de lezingen en interviews die Robeyns er de afgelopen maanden over heeft gegeven in binnen- en buitenland. En dat is ook niet zo gek, want de uitwassen van extreme rijkdom lijken ineens overal zichtbaar. Er is zwartgallige fictie, zoals het in 2018 verschenen boek Opperduitsland van de Oostenrijkse schrijver Alexander Schimmelbusch. Er zijn kritische documentaires, zoals Breaking Social van regisseur Fredrik Gertten en historicus Rutger Bregman. Maar ook in het echte leven steekt extreme welvaart de kop op, in de vorm van superjachten, commerciële ruimtereizen en miljardair-ceo’s. Recent rapporteerde ontwikkelingsorganisatie Oxfam Novib nog dat de vijf rijkste personen ter wereld (vijf mannen: Elon Musk, Bernard Arnault en familie, Jeff Bezos, Larry Ellison en Warren Buffett) hun vermogen in een paar jaar tijd meer dan zagen verdubbelen tot in totaal ruim 850 miljard dollar. En dat terwijl vijf miljard mensen in diezelfde periode juist armer werden. „Het zijn twee kanten van dezelfde medaille”, betoogt Robeyns. „Om het een op te lossen, moet je ook het andere bestrijden.”

Wie limitarisme zegt, krijgt daar gelijk een berg aan vragen en kritiek bij, weet Robeyns inmiddels uit ervaring. Limitarisme voelt voor veel mensen als een beperking van hun vrijheid, van het liberale idee dat het vergaren van eigendom een verdienste is, een keuze ook. Wie daaraan raakt, raakt bijna aan iets existentieels. Haar, en haar beweging, is dan ook afgunst verweten, het woord ‘diefstal’ valt met enige regelmaat in het discours over grenzen aan rijkdom. Robeyns kent alle tegenwerpingen, en weerlegt ze in haar boek geduldig. Zoals het afgunst-argument, dat met name sommige welgestelden hanteren: jullie misgunnen mij mijn welvaart. Als dat al zo was, waarom zijn er dan miljonairs die pleiten voor hogere vermogensbelastingen? En als mensen al jaloers zouden zijn op de extreem rijken, doet dat dan iets af aan het argument dat die ongelijkheid bestreden moet worden?

Wat is er zo ingewikkeld aan uw concept?

„Een armoedegrens begrijpt eigenlijk iedereen intuïtief: als je te weinig geld hebt om van rond te komen, dan ben je arm en dan heb je dus meer nodig. Maar een grens aan rijkdom, dat ligt conceptueel ingewikkelder. Veel mensen hebben de neiging te denken dat het volledig je eigen verdienste is als je vermogen groeit. Voor een deel klopt dat, mensen die ervoor kiezen om meer te sparen dan uit te geven bijvoorbeeld, of zich bepaalde consumptieve uitspattingen ontzeggen om vermogen op te bouwen, die hebben meer recht op een groter vermogen dan anderen. Maar het overgrote deel van de vermogende mensen heeft simpelweg meer geluk gehad dan anderen. Waar je wieg stond, hoe rijk je ouders zijn, of je een erfenis krijgt, een omgeving hebt die stimuleerde. Dat is veel meer toeval dan verdienste.”

Daarbij, stelt Robeyns, is veel geld dat nu samenklontert bij de extreem rijken besmet geld. Geld dat afkomstig is van de fossiele industrie bijvoorbeeld, of zijn basis vindt in het slavernijverleden. Of afkomstig is van winsten op gepatenteerde producten als medicijnen, die in een ander economisch systeem aan het algemeen belang waren toegevallen. Dat wordt nog onvoldoende meegewogen in de vermogens van nu, vindt ze. „Het wordt ontkend of genegeerd en de huidige vermogenden zien het voornamelijk als hun eigen verdienste dat ze zo welvarend geworden zijn, terwijl zij leunen op systemen waarin mensen uitgebuit zijn of het klimaat aangetast wordt.”

Los van de oorsprong van de extreme vermogens: wat is er zo schadelijk aan extreme rijkdom?

„Dat zit op verschillende niveaus. Het meest in het oog springen toch de gevolgen: mensen met te veel geld kunnen disproportioneel veel invloed hebben op de politiek. Extreme rijkdom kan dus de politiek, de democratie, de gelijkheid ondergraven. Met veel geld kun je paspoorten kopen, of stukken land, politieke rechten. Wie rijk is heeft makkelijker toegang tot de macht, ofwel via donaties, of via netwerkbijeenkomsten als het World Economic Forum in Davos. Daarmee kun je je eigen zaak bepleiten, regels afdwingen die de groei van je vermogen bevorderen, leerstoelen op universiteiten instellen die onderzoek doen naar wat jij wilt. Allemaal gericht op het in stand houden van de ongelijkheid. Dus als we de democratie echt serieus nemen, dan moeten we toch gewoon zorgen dat geld zo weinig mogelijk invloed heeft in wat we politiek beslissen.”

„Daarbij is extreme rijkdom ook extreem schadelijk voor het klimaat. De uitstoot van de rijken is hoger dan die van de armen. Nederlanders stoten gemiddeld 9 ton CO2 per persoon uit, terwijl de aarde maximaal 2 ton per persoon aankan. Maar de rijkste 1 procent van de wereld zit al op meer dan 100 ton per persoon en de allerrijkste miljardairs stoten 8.000 keer meer CO2 uit dan een inwoner van een gemiddeld Afrikaans land. Dat is onhoudbaar.”

Het nadenken over een grens aan rijkdom ontstond geleidelijk bij de in Leuven geboren Robeyns. „Ik kom niet uit een arm gezin, of een heel rijk gezin. Mijn ouders waren van de generatie die na de Tweede Wereldoorlog gestaag meegroeide met de toenemende welvaart, en wij als kinderen groeiden daar dan weer in mee.” Robeyns ging economie studeren en bleek daar goed in, maar tijdens haar studie merkte ze dat de vragen die zij had bij bepaalde economische veronderstellingen en theorieën nauwelijks aan bod kwamen. „Economen zien zichzelf niet als normatieve wetenschappers, terwijl economie bij uitstek een normatief vakgebied is, een moreel systeem. Het gaat niet om de uitkomst van de rekensom, maar om wat je ermee doet. Eigenlijk worden economen opgeleid om dat niet te zien.”

Daarom pakte ze na haar studie economie de filosofie op. Die combinatie, plus de opkomst van de Occupy-beweging, waarin de spreekwoordelijke 99 procent het openlijk opnam tegen de extreem welgestelde 1 procent, opende bij haar de deur naar het limitarisme.

U plaatst het limitarisme niet alleen in een economisch, maar ook in een filosofisch, een moreel discours. Waarom?

„Omdat het uiteindelijk ook een ideologische vraag is die beantwoord moet worden. Door een grens te stellen aan extreme rijkdom, en door te voorkomen dat mensen zo veel vermogen kunnen opbouwen, kan de wereld een betere wereld worden, daar ben ik van overtuigd. Al die overtollige miljarden die niet meer opgehoopt zouden zijn bij de extreem rijken kunnen herverdeeld worden, daar kunnen zulke goede dingen mee gedaan worden. Gelijke kansen voor veel meer mensen, een beter onderwijssysteem, eerlijkere betalingen van arbeidskrachten. Een deel van het geld zouden we ook prima kunnen gebruiken om de klimaattransitie van te bekostigen. Dat is goed voor arm én rijk.”

Hoe komt het denkt u dat veel ook niet extreem rijken het limitarisme als iets onrechtvaardigs beschouwen?

„Dat is inderdaad een opmerkelijk fenomeen. Veel mensen zijn tegen een hogere erfbelasting, terwijl dat voor hen per saldo echt beter zou uitpakken. Mensen zien zichzelf nu te vaak als winnaars van het systeem en zijn bang dat limitarisme hun iets zal afpakken. Maar die herverdeling treft vooral de extreem rijken, waarmee er meer geld beschikbaar komt voor het overgrote deel daaronder. Deels heeft het gevoel van onrechtvaardigheid te maken met de politiek, die vaak loze beloftes doet en suggereert voor de mensen op te komen maar het uiteindelijk niet doet. En deels schatten mensen de mate van ongelijkheid verkeerd in: ze denken dat die veel kleiner is dan die in werkelijkheid is.”

Is dat het grote succes van het neoliberalisme geweest, dat iedereen erin is gaan geloven dat het beter kan, en dat als dat mislukt, het je eigen fout is?

„Ja, je bent een winnaar, of je bent geen winnaar. Op de een of andere manier is het in de afgelopen decennia gelukt om onze hele omgeving een vehikel te laten zijn dat bijdraagt aan economische groei, aan welvaartsverhoging. En aan efficiëntie als ultieme waarde. Een van de elementen van het neoliberalisme is ook geweest dat alles wat publieke sector is, gewantrouwd en streng gecontroleerd moet worden. Dat zie je overal: een enorme controlebureaucratie in het onderwijs, in de wetenschap, maar ook in de zorg. Dat heeft de eigenwaarde van veel beroepen uitgehold.

„Een ander effect van het neoliberalisme is dat we onszelf allemaal vanuit een economische rol zijn gaan bezien. Je bent niet een student die gaat voor algemene vorming, je bent altijd bezig met instrumentele handelingen om je doelen te bereiken. Er zit een mensbeeld achter van verantwoordelijkheid voor je eigen falen en successen, in economische termen. Dat is een soort van package deal, die zich inderdaad breed verspreid heeft.”

Hoe heeft dit zich zo kunnen verspreiden?

„De politiek is veranderd, maar wat ik heb geleerd van onderzoekers die zich verdiept hebben in de denkers van het neoliberalisme, zoals Friedrich Hayek of Milton Friedman, is dat het pas echt aansloeg toen het grote geld erachter ging staan. In die netwerken is ook het idee ontwikkeld dat de overheid onbetrouwbaar is. Maar we kunnen niet zonder een goed functionerende overheid. Dus je moet blijven werken aan een overheid die betrouwbaar en transparant is en die zich inzet voor de publieke zaak. Maar dat ziet het neoliberalisme dus heel anders. De aanhangers daarvan zien de vrije markt als het beste middel tegen een totalitaire overheid. En ik denk dat dat toch wel een heel problematische manier van denken is. Het neoliberale systeem is voorgesteld als een win-win-situatie waarin iedereen erop vooruit zou gaan. Dat klopt economisch gezien ook als het zijn werk doet, maar het gaat vervolgens niet over de verdeling van die winsten. De grote massa krijgt de kruimels, terwijl de bovenlaag er met de buit vandoor gaat, geholpen door het systeem.”

Is een halt toeroepen aan een systeem dat decennia heeft kunnen groeien wel realistisch?

„Ik heb niet de illusie dat het limitarisme zoals ik dat heb uitgedacht een-op-een in te voeren zal zijn. Tegelijkertijd denk ik dat we met het limitarisme ook al een punt hebben bereikt dat het niet meer weg te denken is. Initiatieven als de Patriotic Millionaires, die pleiten voor meer vermogensbelasting voor de superrijken, of miljardairs die met behulp van ethische vermogensbeheerders plannen bedenken om het grootste deel van hun vermogen zinvol weg te geven. Dat is er allemaal al, net zoals gedachten over grenzen aan de groei. En uit onderzoek blijkt ook dat er een scherp gedeeld gevoel is over wanneer iemand te veel heeft, waar de grens ligt tussen ‘gezonde welvaart’ en extreme rijkdom.”

Hoe zou uw limitarisme er in de praktijk uit kunnen zien? Als u morgen de sleutel van het Torentje zou krijgen, welke maatregelen zou u dan direct invoeren?

Robeyns valt even stil. „Ik denk allereerst internationaal overleg organiseren over het sluiten van de belastingparadijzen. Of misschien kunnen we gewoon zeggen: we sluiten Nederland als belastingparadijs. We stellen een voorbeeld en hopen dat dit andere landen zal aanmoedigen dat voorbeeld te volgen. En ten tweede denk ik dat ons fiscale stelsel op de schop moet, zowel de belastingen als de toeslagen. De belastingen moeten rechtvaardiger worden en in de interactie tussen overheid en burgers met de overheid mensen weer meer vertrouwen in plaats van bestraffen.”

U lijkt wat te worstelen bij de vraag over een concrete invulling van het limitarisme. Waarom?

„Mijn onderzoek is nooit bedoeld als een blauwdruk voor een nieuw fiscaal systeem, of een nieuwe inrichting van de samenleving. Het is vooral een uitnodiging om na te denken over hoe het nu gaat, wat er niet goed gaat en wat we er met zijn allen aan kunnen doen om dat te veranderen.”

Hoe leeft een limitarist anno nu eigenlijk?

Ze lacht. „Die vraag heb ik nou nog nooit gehad! Even denken hoor… ik koop nauwelijks nieuwe kleren, maar heb wel een fetisj voor boeken. Tja, eigenlijk heel gewoon.”

Een week na het gesprek mailt Robeyns vanuit Londen nog een aanvullend antwoord: „Een limitarist heeft zowel een politieke als een persoonlijke opdracht. De politieke opdracht is om als burger te ijveren voor een wereld met minder ongelijkheid, en ons te verdiepen in de verdelingseffecten van beleidskeuzes. De persoonlijke is om voor onszelf de vraag te stellen: hoeveel rijkdom heb ik nodig? Het antwoord op die vraag hangt af van de context, bijvoorbeeld omdat een zzp’er geen pensioen heeft opgebouwd, of omdat je een gehandicapt kind hebt waarvoor je wilt zorgen ook na je dood. Maar een limitarist hoeft dus niet als een asceet te leven; limitaristen kunnen prima een welvarend, goed leven leiden, maar ze erkennen wel dat er grenzen zijn aan hoeveel rijkdom we moeten willen nastreven.”