Daarom gaat Wilders met zijn vrouw naar ‘Barbie’: de verbindende kracht van kunst

Dit is wat er waarschijnlijk gebeurt. Over enkele maanden bereiken vier van de rechtse partijen van Nederland, PVV, BBB, NSC en VVD, een coalitieakkoord. Dat kost ze de nodige strijd, want ze mogen dan wel rechts zijn, over veel dingen zijn ze het niet eens – maar ze weten dat ze niet onder dit kabinet uit kunnen. Dus leggen ze, bij de presentatie van hun plannen, pontificaal de nadruk op de overeenkomsten. Meer geld naar de zorg. ‘Nederland op 1’ (wat dat betekent houden ze open). Sterke reductie van het aantal asielzoekers. Minder, „veel minder” (Van der Plas) stikstofreductie. En het kersverse kabinet heeft een bonus: de subsidies op kunst en cultuur worden sterk gekort – met hoeveel zeggen ze nog niet. „Is het meer dan onder Halbe Zijlstra?” vraagt een verslaggever. „Daar zou ik maar rekening mee houden”, grijnst Geert Wilders, met Martin Bosma de motor achter dit idee.

De VVD had nog geaarzeld, licht, omdat vrije cultuur nog ergens in een hoekje van het liberalisme ligt te pruttelen. Van Omtzigt hoefde het niet, maar hij wil te graag regeren. De BBB is voor, maar wil geen revanchepartij zijn en beheerst haar tevredenheid. Voor Wilders echter, zijn de kunstbezuinigingen ronduit een triomf – door de kunstsector te decimeren neemt hij wraak voor vele jaren van progressief dedain aan zijn adres, en geeft hij meteen een stevig signaal aan zijn achterban. Weg met de elite, zegt hij hiermee, weg met de grachtengordel en hun linkse hobby’s. Vanaf nu waait er een nieuwe, anti-elitaire wind door het land – voor Wilders zijn deze bezuinigingen een perfect symbool van zijn nieuwverworven macht.

Angst

In de kunstwereld is niemand verbaasd. Maar de angst slaat bij iedereen wél ijskoud om het hart. De herinneringen aan de bezuinigingen van Rutte I, het VVD/CDA-kabinet met gedoogsteun van de PVV, zijn nog steeds pijnlijk – de kunstsector was er nèt, na twaalf jaar, met veel moeite van hersteld. Een nieuwe bezuinigingsronde, dat betekent opgeheven gezelschappen, sluitende musea. Véél meer werkloze kunstenaars, technici, ondersteuners. Heel veel kapot.

Wat moeten ze doen? Wat doen we?

Het belangrijkste probleem, een paar maanden voordat het nieuwe kabinet het bordes betreedt, is dat de kunstwereld in Nederland zich al jaren niet meer bewust is van haar eigen kracht en betekenis. Dat begint ermee dat kunstenaars en makers in het algemeen nogal eigenheimers zijn: ze werken vaak alleen en functioneren het beste als ze een tikje aan de rand van de maatschappij staan. Maar daardoor vormen ze geen groep, en zijn ze als maatschappelijke kracht weinig zichtbaar. De gevolgen daarvan zag je goed in 2011, toen onder Zijlstra 200 van de beschikbare 900 miljoen voor cultuur werd weggesneden.

De belangrijkste reactie daarop van de kunstsector was een ‘Mars der Beschaving’ waarbij zo’n 3000 kunstenaars en betrokkenen vanaf de binnenplaats van Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam enorm ‘ludiek’ gingen lopen doen – het protest was zo weinig creatief, zo verongelijkt (alleen die zelfingenomen titel al, ‘Mars der Beschaving’, moet de kunstsector miljoenen hebben gekost), dat Zijlstra later gemakkelijk kon verklaren dat hij zijn plannen mede zo hard had doorgevoerd omdat de kunstwereld met zulke slechte argumenten kwam. Dat moeten we nooit meer laten gebeuren.

Overheidsbemoeienis

Maar in 2011 speelde ook nog iets anders. Op dat moment namelijk, woei er net zo’n tien jaar een nieuwe wind in de kunst. Die was eind jaren negentig ingezet onder de toenmalige staatssecretaris van cultuur Rick van der Ploeg, die zich als rasechte PvdA’er ergerde aan het, zijns inziens, ‘elitaire karakter’ van sommige kunst. Zowel het kunstaanbod als het publiek waren te oud, vond Van der Ploeg, te wit, te rijk. Er moest meer ‘diversiteit’ komen – en daar maakte hij, als eerste staatssecretaris, een subsidievoorwaarde van. De kunstwereld ging er schoorvoetend in mee, deels omdat ze de doelstellingen wel snapten, deels omdat ze simpelweg bang waren hun subsidie te verliezen. Maar daarmee zagen ze een belangrijke consequentie over het hoofd: met zijn beleid opende Van der Ploeg de deur voor steeds verdergaande overheidsbemoeienis. Vanaf dat moment stelde elke nieuwe staatssecretaris van cultuur steeds dwingender maatschappelijke eisen aan de kunst: meer diversiteit, meer engagement, meer lagen van de bevolking – en wie niet luisterde: geen geld.

Kunstfinanciering is zo in essentie een ideologisch instrument geworden: de unieke kracht van kunst, het ontregelen, het bevragen, het tegenspreken, het zoeken, is door de politiek opgeofferd voor maatschappelijke doelstellingen – de eigen, artistiek gedreven ideeën van de kunstwereld zijn niet langer leidend. Musea, theaters, kunstinstellingen worden er volkomen tureluurs van: doordat de politieke modes voortdurend veranderen, krijgen ze nauwelijks de kans een langetermijnvisie te ontwikkelen, laat staan een eigen identiteit. Langzaam zijn de kunstinstellingen de laatste jaren zo murw gebeukt, als kikkers die in het warme bad van de overheidssteun net zolang zijn opgewarmd tot alle eigenheid en eigenzinnigheid uit ze is gekookt. En verdomd, dan zegt de politiek dat kunst minder relevant is geworden.

De kunstinstellingen zijn murw gebeukt, als kikkers die in het warme bad van de overheidssteun net zolang zijn opgewarmd tot alle eigenheid en eigenzinnigheid uit ze is gekookt

Barbie

Dit is nu het grootste probleem: van een kunstwereld die al dik twintig jaar ligt gaar te koken in een zuigende subsidiesoep, valt onmogelijk een snelle, scherpe reactie te verwachten op een komend nieuw bewind. Daarbij speelt bovendien mee, met een verwijzing naar het prachtige interview, onlangs in het tv-programma Wintergasten, met de Britse zoöloog en activist George Monbiot, dat de kunst door de snel veranderende tijdgeest, door de bezuinigingen en de voortdurende druk van buitenaf, niet meer beseft wat haar eigen verhaal is, haar rol en betekenis in de maatschappij. Terwijl dát eigenlijk heel simpel is – en zelfs Geert Wilders het weet.

Toen de Volkskrant vlak voor de verkiezingen vroeg aan Wilders, zelfverklaarde filmliefhebber, wat zijn laatste film was, was het antwoord: „Barbie”. De reden: „Dat wilde mijn vrouw graag. Verschrikkelijk verhaal, maar leuke film. Hoog tijd om weer eens te gaan.” Daar zit het allemaal in: Wilders wilde naar de film omdat hij een avond met zijn vrouw wil doorbrengen (want cultuur is óók een sociale kracht). En hoewel hij zich ergerde aan het verhaal, vond hij Barbie toch zo ‘leuk’ dat hij snel wéér wilde. Blijkbaar bood Barbie Geert Wilders zowel plezier als perspectief, terwijl je op je klompen kunt aanvoelen dat de progressief-feministische signatuur van de film niet erg aansluit bij zijn wereldbeeld.

Dat is het hele punt: kunst staat voor openheid. En voor verbinding. Natuurlijk, dat is vaker gezegd, maar de hyperindividualisten in de kunstwereld reageren altijd wat geprikkeld op dat idee: ze vinden verbinding klef, of een cliché, terwijl je juist goed kunt volhouden dat er over de rijkdom en de complexiteit van het idee van verbinding de laatste jaren, zeg maar gerust decennia, veel te weinig is nagedacht. Dat begint ermee dat kunst, cultuur, in onze maatschappij sowieso een van de belangrijkste sociale verbinders is – naar kunst ga je samen, je spreekt ervoor af, je ontmoet andere mensen, deelt je ervaringen en na het zien of horen van het kunstwerk wissel je herinneringen, ideeën, emoties uit. Zelden voelen mensen zich meer verbonden dan bij het gezamenlijk beleven van een kunstwerk – daarom gaat Geert Wilders met z’n vrouw naar de film.

Weefsel

Nog belangrijker is dat kunst alle sociale en maatschappelijke lagen in de samenleving verbindt – ‘kunst’ in al z’n gedaanten, is een groot, rijk en complex weefsel dat juist op z’n best functioneert als iedereen er iets van z’n gading in kan vinden, iets uit kan halen waar ie op dat moment behoefte aan heeft. Kunstconsumptie is dan ook nooit exclusief: mensen die in Theater Rotterdam naar A Case for the Existence of God gaan, nemen hun moeder weer mee naar Soldaat van Oranje. Hun kinderen brullen mee met Son Mieux in de Ziggo Dome, en kennen via hun studie weer vrienden die naar jonge kunstenaars gaan kijken bij Metro54. Die kunstenaars schuiven later door naar het Stedelijk, en kunnen later zomaar uitgroeien tot Yayoi Kusama of Ellen Gallagher of Marina Abramovic of Ai Weiwei waarvoor het publiek dan voor de Kunsthal in Rotterdam weer in enorme rijen gaat staan – deels dezelfde rijen die naar Barbie gaan, maar ook naar Sweet Dreams. Jong en oud, experimenteel en bevestigend, vernieuwend en traditioneel: in de kunst stuwen ze elkaar op, steunen ze elkaar en stromen ze door, maken ze gebruik van elkaars werk, kennis, mensen, faciliteiten – ze kunnen niet zonder elkaar. Ze vormen een weefsel.

Dat is de kern. Als de overheid bezuinigt op cultuur, vernielt ze dat weefsel. En slaat een diep gat in de maatschappij, in wat we in dit land delen. Terwijl er juist nu, in deze tijd, meer behoefte aan is dan ooit. Bezuinigingen vernielen de verbinding.

Dát moet de kunstwereld duidelijk maken – zelfs als er, god zij geloofd, alsnog geen bezuinigingen plaatsvinden. We moeten laten zien dat kunst geen vrijblijvend vermaak is, maar een cruciale verbinder, die de maatschappij verrijkt en vernieuwt en ontspanning biedt en scherp houdt. Maar ook: dat zulke verbinding niet hoeft te leiden tot zijigheid of eenvormigheid, alsjeblieft niet: verbinding ontstaat óók door de grenzen van die verbinding op te zoeken. Kritiek, discussie, de openheid en de bereidheid om verschil te overbruggen zijn juist cruciaal bij het beleven van kunst – als dat tenminste met respect voor de ander gebeurt. Dát kan zelfs in de kunst nog beter: als iedereen de rol en het belang van de ander respecteert, kun je nog feller en beter praten over het verschil in smaak en betekenis. Graag zelfs.

En mochten de bezuinigingen alsnog worden ingezet, en mocht het daarbij komen tot demonstraties en tot protesten (laten we hopen dat het meevalt), dan is ‘verbinding’ natuurlijk ook hét symbool waarmee de kunstwereld haar kracht kan laten zien. Zoals boeren hun trekkers inzetten, klimaatdemonstranten het autoverkeer blokkeren, hebben kunstenaars en vertegenwoordigers van de kunstwereld kettingen, ketens, verbanden en vereende krachten. Daar kun je véél mee doen, zowel op een verbindende als op een ontregelende manier. Het zou een krachtig signaal zijn: al die notoire individualisten, uit alle hoeken en lagen van de bevolking, die zich for art’s sake verenigen om te laten zien hoeveel energie en verbinding kunst teweeg kan brengen én zo het belang te tonen van het weefsel dat door bezuinigingen kapot wordt gemaakt. We hebben nog een paar maanden. Het is tijd voor een nieuw elan.