Column | In de kleine gebaren van Benoot weerklonk de echte pijn

Een paar minuten na de finish van Dwars door Vlaanderen, en anderhalf uur na de zware crash van Wout van Aert, rijdt Tiesj Benoot per fiets de mixed zone in, waar de journalisten staan. Hij stopt, klikt zijn voet uit het pedaal en neemt de zonnebril van zijn gezicht. Met zijn hand veegt hij langs zijn slaap. Na de eerste vraag begint hij: we hadden afgesproken op de Kanarieberg te gaan. We zaten goed in positie, Wout riep naar mij: „Gaan!”

Terwijl hij vertelt, maakt Tiesj met één hand de sluiting van zijn helm open, onder zijn kin. Hij blijft intussen praten: ik ga staan op de pedalen, en ik denk dat ik hem toen heb geraakt. In bijna dezelfde beweging waarmee hij de helm opent, pakt hij de uiteinden van de bandjes, en klikt ze weer in elkaar. De sluiting zit opnieuw dicht.

Ik ken dat gevoel van je helm open klikken, van de bandjes die zonder dat je het merkte zacht rondom je kaken en kin spanden. Nu de spanning eraf is en de bandjes naar beneden hangen, voelt het ineens heel naakt. Niet stevig meer. Niet zoals het was, of zoals het zou moeten zijn. Het verlangen van Tiesj om dat vertrouwde gevoel rondom het gezicht opnieuw op te zoeken moet onbedwingbaar zijn geweest, anders had hij zijn helm niet eerst geopend en direct daarna weer dicht gedaan. Alsof hij verder zou gaan koersen. Of liever terug misschien, terug in de tijd.

Dat is denk ik wat er gebeurd is, het ging allemaal zo snel, we reden tachtig kilometer per uur, vervolgt hij zijn verhaal. Ik heb heel lang met Wout in mijn hoofd gezeten. Tiesj verplaatst zijn hand van de sluiting naar de helm zelf, bovenop zijn hoofd, en strijkt van voor naar achteren, alsof hij de gedachten in het hoofd onder zijn helm bij elkaar wil vegen.

Alsof hij denkt aan al die keren dat hij diezelfde hand niet naar zijn hoofd bracht, maar naar zijn billen, om er even mee te zwaaien. Als kwispelde hij met een staartje. Want zo waarschuwen wielrenners elkaar: als ze in een groep trainen, twee aan twee en wiel aan wiel, dan maken ze een handgebaar naar achteren voor ze gaan staan. Als je gaat staan, dan zwiept je fiets een klein stukje achteruit. En als je heel dicht op elkaar rijdt, dan loop je het risico dat wielen elkaar toucheren.

Hij zegt: ik heb heel lang met Wout in mijn hoofd gezeten, tot aan de finish wel. Want je weet: als daar gevallen wordt, dan moet je veel geluk hebben om er goed uit te komen. Het kan natuurlijk niet in de koers waar je het stuur goed vasthouden moet, maar had hij dat handgebaar maar gemaakt. Was hij maar niet gaan staan. Was het maar niet zo hard gegaan. Kon hij het maar overdoen. Al die dingen, al die zinnen. Tiesj heeft ze in de vijfenzestig kilometer koers na de val vast duizend keer gedacht.

Nu pas haalt hij de hand van zijn achterhoofd, nu alle gedachten die hij had eruit zijn. In één niet terug te draaien seconde een heel jaar in duigen. Meer nog dan in de schreeuw die heel Vlaanderen slaakte, zijn het de kleine gebaren waarin de echte pijn weerklinkt.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.