Column | Ik heb zoveel uren aan ze gegeven door naar ze te luisteren, ze te overtuigen


Er was eens een dag, een paar jaar geleden, dat een bekende fitnessgoeroe me vanaf ’s ochtends vroeg tot aan het einde van de middag, eerst kalmpjes bevoogdend, maar steeds narriger, toesprak in een chat, omdat ik iets had geschreven wat hem niet aanstond. Dat narrige werd veroorzaakt doordat ik, geheel tegen zijn verwachting in, me niet door hem liet masseren als een verloren schaapje, maar furieus reageerde op zijn paternalistische toon. Hij bleef maar drammen. Ik bleef, op mijn beurt, hem te woord staan, in de hoop hem te doordringen van zijn ongepaste manier van doen.

Uiteindelijk noemde ik hem een ouderling en beet hij me toe dat ik misschien maar eens ‘mijn jeugdtrauma’ moest verwerken.

Nu ja, daar komt-ie dan.

De zaadjes van mijn furie werden geplant, toen ik als klein meisje op de publiekstribune van het gemeentehuis in Hardinxveld-Giessendam zag hoe mijn vader als PvdA-gemeenteraadslid de heren van de SGP, gelijk een don quichot, probeerde tot Mensch om te vormen. Van boven zag ik zijn zwartgrijze krullen, dansend op het ritme van zijn getergde rechtvaardigheidsgevoel en de natte scheidingen van de mannenbroeders, prevelend, hun zuinige lippen, hun onwrikbaarheid, hun angst.

Ik zag die mannenbroeders in hun auto’s postvatten bij de kroeg aan de dijk, waar ik op zaterdagavond een biertje dronk. Hun gezichten, vaalwit oplichtend door een straatlantaarn, hun spiedende oogjes, controlerend op onregelmatigheden. Machtswellustelingen op de vierkante meter.

In mijn jeugd waren ze overal. In het zwembad, bij de bakker, als ik door het dorp fietste op zondag. En bij ieder zalvend glimlachje onder koude ogen wist ik het. Zij achten zichzelf superieur en iedereen die ze op andere gedachten waagt te brengen, moet zich bergen.

Toen ik op mijn zeventiende uit het dorp naar de stad ging, eerst nog vrolijk en bevrijd als in een coming-of-age-film, bleken ze ook daar te bestaan. In progressieve vermomming, weliswaar.

Tegenwoordig zijn ze niet meer per se in de Here. Ze geloven vooral heilig in zichzelf.

Het is de man met de vlijmscherpe moraal, die, als je goed luistert, oreert alsof hij rechtstreeks uit de hemel zijn licht over ons stervelingen laat schijnen. Het is de man die empathie veinst om bewierookt te worden. Het is de man die zich erop voorstaat altijd rustig te blijven, maar als je in zijn ogen kijkt, zie je glimpjes agressie schitteren als diamanten. Het is váák de man die andere mannen in een bepaalde levensfase bro of broer noemt. Het is de man die door iedere vrouw een klein beetje gewantrouwd wordt, al weet ze niet waarom, want hij is toch zo zachtaardig, het zal wel weer aan haar liggen. Het is de man die zich feminist noemt, maar in razernij ontsteekt als een vrouw het waagt hem tegen te spreken.

Hun vooruitstrevendheid is een dekmantel. ‘De dialoog’ die ze voeren een performance. Ze vinden diep van binnen dat als zij spreken, wij moeten zwijgen. Ze zijn snel diep gekrenkt, vooral door vrouwen die ze gebieden een toontje lager te zingen.

Ik heb zoveel uren aan ze gegeven door naar ze te luisteren, ze op te voeden, ze te overtuigen. Ze namen zoveel ruimte in en ik liet ze dat doen, óók door tegen ze te ageren.

Als zestienjarige tikte ik op het autoraampje van die zelfgerechtigde engnek en stak ik mijn middelvinger naar hem op. Daarna liep ik terug de kroeg in.

Dat had ik, achteraf bezien, veel vaker moeten doen.

Lees verder…….