Column | Frans Hals kon meer dan lachebekjes

Frans Hals, dat is lachen. Zo promoot het Rijksmuseum zijn werk, alsof de wonderbaarlijke uitstalling van 48 van zijn schilderijen niet genoeg reden is om op een holletje de expositie te bezoeken. Maar in een talkshow op tv doet de museumdirecteur mee met dat ideetje en de kop boven de recensie in NRC volgt.

Maar het is niet waar. Ja, het Rijks richtte één lachzaal in, met doeken als de spottende ‘Luitspeler’, de meesmuilende ‘Bohémienne’ en de proestende ‘Malle Babbe’. De ‘Lachende cavalier’ is een fantastisch schilderij, alleen klopt de titel niet want er valt nog geen glimlachje te bespeuren. Wel een lepe grimas. En dan die beroemde ‘Vrolijke drinker’. Die is zo vrolijk niet, ik zie vertwijfeling in zijn ogen, geen pret.

Frans Hals en de lach, het mocht wat. Zelfs op de schuttersstukken wordt niet uitbundig gelachen, ondanks de liederlijkheid van tafels vol eten en drank. Dit zijn zakelijke diners en daar bespeurde Hals allerlei venijn, als ik zo de grimlachjes over en weer zie.

De tentoonstelling gaat van start met een weelde aan denderende dubbelportretten van vermogende 17e eeuwers in duur zwart met kapitale kanten kragen. Opvallend: niemand lacht. Op één jonge vrouw na, ze glimlacht verstolen – ‘kijk mij nou’, lees ik daarin, maar dat is een anachronisme. Dat zou ik zelf denken als ik twintig was en in een loodzware japon moest poseren omdat er nu eenmaal een pendant moest komen van het portret van de goede partij aan wie ik als bruid was overgedragen. Net zo anachronistisch claimen bijschriften in deze zaal idyllisch dat sommige huwelijksportretten die ‘gescheiden’ waren, hier weer ‘even bij elkaar’ mogen zijn. Maar je hoeft maar naar de portretten te kijken en je weet: romantiek was hier niet aan de orde. Dochters werden uitgehuwelijkt, mannen huwelijkten zichzelf uit. Niet om de liefde, de bedoeling was een geslaagde, zakelijke overeenkomst. En dat zie je, zo schilderde Frans Hals de man en de vrouw: niet als een paar maar elk in hun eigen schilderij, zonder onderling contact. Twee sideletters van verf.

En het Rijks had die romantiek niet hoeven verzinnen, daar zorgt Hals zelf voor, met het aangrijpende Huwelijksportret van Isaac Abrahamsz Massa en Beatrix van der Laen. Hier gaat de schilder los op huwelijksgeluk à la ‘Twee zielen gloênde aaneengesmeed…’ van zijn tijdgenoot Joost van den Vondel. Het echtpaar is in vol ornaat, het blaakt van de weelde die hun verbintenis waarborgt. Maar zij zitten wél samen in één lijst. Ze zitten zelfs dij aan dij, zij met haar hand op zijn schouder. Hals observeert hoe deze twee vertrouwd zijn met elkaar en met elkaars lichaam. En ze lachen. De man glimlacht in de verte, verlegen en verliefd. De vrouw lacht met een zijdelingse blik naar de schilder: ik heb je door, Hals. Maar ga je gang. Ik houd van die man en dat mag iedereen weten.

Frans Hals, Portret van een echtpaar, 1622.