‘Boter’ is een beschermd woord, maar waarom eigenlijk?

Als het maar verandert Sinds de Boterwet van 1889 zijn de woorden ‘room’ en ‘boter’ beschermd. Ze mogen alleen gebruikt worden voor ‘roomboter’. Maar dat dit alleen zou zijn om consumenten te beschermen tegen misleiding, is niet helemaal waar.

Animatie Mart Veldhuis

Een donderdagochtend in Buitenveldert. Een paar leden van de Reclame Code Commissie, een meneer uit Leeuwarden en twee makers van plantaardige smeersels zitten rond een vergadertafel. De meneer uit Leeuwarden heeft een klacht: hij zag een advertentie van Droomboter, maar dat ís helemaal geen boter! Hij was voor zijn pensioen inspecteur voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Boter mag het van de Warenwet niet heten, weet hij. Al sinds de Boterwet van 1889 niet. De woorden room en boter zijn beschermd en mogen alleen voor roomboter worden gebruikt. Mister Kitchen, de producent, overtreedt de wet en misleidt de consument, vindt hij.

Eerder kreeg Mister Kitchen al een waarschuwing van de NVWA. En een brief van de Nederlandse Zuivelorganisatie, waarin hun advocaat dreigt met een kort geding als Mister Kitchen de naam Droomboter niet verandert. Uiteindelijk wacht Mister Kitchen de rechtszaak niet af. Die gaat ze alleen maar heel veel geld kosten, geld dat ze niet hebben. We maken er Droommm van, besluiten ze. En ze tuigen meteen een actie op voor „zuivelvrijheid”, met een filmpje waarin een negentiende-eeuwse bullebak een meisje corrigeert dat haar vader om de boter vraagt. „Ho! Dat mag je niet zeggen! Plantaardig vetsmeersel!” En het is haverDRINK! En gaan vegan kaas, maar plantaardige PLAKJES!

Krokodillentranen van slechte verliezers, kun je zeggen. Want de mannen van Mister Kitchen kenden de wet en zochten de grenzen bewust op. Ze gokten erop dat ze met 16 procent cacaoboter weg zouden komen met het woord boter. En dat droom niet als room zou worden gelezen. Een kwestie van niks dus, en goed dat de consumenten beschermd worden tegen misleiding, we worden al genoeg bedonderd.

Maar dan toch nog even de geschiedenis in. Hoe is die Boterwet ooit bedoeld? Die wet kwam er 135 jaar geleden niet voor niets. Hij werd ingevoerd om de consument te beschermen tegen nepboter, maar niet alléén daarom. Boterknoeien gebeurde tenslotte altijd al. Botermakers en handelaren mengden goede boter met slechte boter of met water, gom of aardappelmeel. Allemaal op relatief kneuterige schaal, allemaal met boter. Toen kwam de margarine. Een disruptieve innovatie zou je het nu noemen, een game changer. Tot 1870 was Nederland een boterland, misschien wel het beste boterland ter wereld. Maar de groeiende handel in margarine, gaf Nederland de reputatie van kunstboterland.

Heel vervelend, dat onwetende huisgezinnen werden besodemieterd door boterknoeiers, maar het waren toch vooral de snel dalende boterprijzen en de bedreigde Nederlandse exportpositie waardoor verenigde botermakers en -handelaren de regering zover kregen om in 1889 een boterwet uit te vaardigen. Officieel ‘tot voorkoming van bedrog in den boterhandel’. Maar net zo goed om het niet te verliezen van Denemarken, dat inmiddels een betere boterreputatie had.

In de beeldvorming won boter. Margarine heeft in Nederland altijd een slechte reputatie gehad. Als het niet giftig of ongezond was (Eén molecuul verwijderd van plastic! Transvet!), dan toch op z’n minst onnatuurlijk. Nog steeds. De Gezondheidsraad kan duizend keer zeggen dat je voor je cholesterol beter plantaardige zachte margarine dan boter op je brood kunt smeren, maar boter houdt het imago van puur natuur – dus superieur.

En intussen is de zuivelindustrie er altijd in geslaagd om de namen boter en melk goed te bewaken. Telkens met als argument dat de consument beschermd moest worden. Maar met ook andere motieven, waar overigens niet heel geheimzinnig over werd gedaan.

Grappig om eens terug te bladeren in een oude EEG-verordening uit 1987 over zuivelnamen. Nog voordat het gaat over verwarring en misleiding staat er: „overwegende dat de marktsituatie voor melk en zuivelproducten wordt gekenmerkt door structurele overschotten; dat bijgevolg de afzet van deze producten dient te worden verbeterd door het verbruik ervan te bevorderen”. En verderop: „overwegende dat concurrerende producten een concurrentievoordeel genieten op het stuk van de kostprijs”. Duidelijk. Boeren kampten met een boterberg – grotendeels gecreëerd overigens door subsidies – en zuivel verdiende bescherming om het niet af te leggen tegen goedkopere margarine.

Concurrentie was ook het argument toen het Europese Hof van Justitie in 2017 oordeelde dat Duitse Tofubutter zo niet mag heten omdat er geen dierlijke „melkklieren” aan te pas zijn gekomen. Een paar jaar later nam het Europese Parlement een amendement aan dat elke verwijzing naar zuivel op plantaardige producten verbood. Dat zou betekenen dat ook ‘variatie op boter’, of ‘alternatief voor yoghurt’ niet meer zou mogen. De plantaardige lobby – de zuivelindustrie is niet de enige club met invloed in de EU – slaagde erin het amendement van tafel te krijgen. Maar nog steeds zijn de termen havermelk, sojayoghurt en plantenboter verboden, terwijl de vegan burgers, kipstukjes en smeerworst wél zijn toegestaan – en ziet iemand daar ooit een verwarde consument voor het schap staan?

Subsidie

Plantaardige zuivelvervangers staan op verschillende fronten op achterstand. Er zijn nog steeds landen in de EU waar boter een lagere btw heeft dan margarine. Het schoolmelkprogramma van de EU subsidieert wél dierlijke maar geen plantaardige melk. Per 1 januari is in Nederland de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken verhoogd, maar daar valt havermelk vooralsnog wél onder, en koemelk niet.

Recente berekeningen laten zien hoeveel meer overheidsgeld naar de veehouderij gaat dan naar alternatieven zoals plantaardige zuivel. ProVeg spreekt voor Nederland over 71 keer meer steun voor de veehouderij. Het wetenschappelijk tijdschrift One Earth publiceerde een onderzoek dat subsidies voor veeteelt vergeleek met die voor vegan innovaties en schatte dat er 1.200 keer minder geld naar die nieuwe technologieën gaat.

Plantaardige zuivelvervangers staan op meer fronten op achterstand

Dat veeteelt meer subsidie krijgt dan plantaardig heeft deels met schaal te maken – de markt voor vegan is nog steeds veel kleiner dan die van dierlijke producten. Maar het is ook de consequentie van politieke keuzes in landen die van oudsher een sterke zuivelindustrie hebben, zoals Frankrijk en Nederland. En bij die keuzes geeft een ander beleidsdoel, namelijk om mensen meer plantaardige en minder dierlijke eiwitten te laten eten, niet altijd de doorslag.

Hoe ver de zuivellobby strekt, is de vraag. De meneer uit Leeuwarden die een zaak tegen Droomboter begon, lijkt voor de zitting best gevoelig voor het argument van de tegenpartij dat het gedogen van boternamen voor margarine de eiwittransitie zou kunnen bevorderen. Maar hij wil ook graag de zaak winnen. Zijn treinkaartje werd in elk geval niet betaald door de zuivelindustrie. „Nog niet”, lacht hij.

Lees verder…….