Verbod op versieringen? Dankzij Marlies Rohmer zijn ze terug in het straatbeeld

Marlies Rohmer: „Sommige architecten vinden telkens opnieuw het wiel uit. Daar is niets mis mee.”


Foto Lars van den Brink

Interview

Interview | Marlies Rohmer, architect Zij was het die het in Nederland verfoeide ornament weer een plaats gaf in de architectuur. Sinds Marlies Rohmer mag versieren weer. „Als vrouw ben je in de bouwwereld een schootpoes of een kenau – er zit niets tussenin.”

‘Kijk, daar staat een mock-up van de ornamenten waarmee de gevels van de brede school De Matrix in Hardenberg zijn bedekt”, zegt Marlies Rohmer halverwege het gesprek dat plaatsvindt in haar huis in het centrum van Amsterdam. Ze wijst naar een bijna menshoog, wit vierkant van kunststof met een kleiner, dieper liggend vierkant in het hart, dat in haar achtertuin staat. „Het is ontleend aan de sierblokken van graniet in de gevels van Ennis House uit 1923 in Los Angeles, ontworpen door Frank Lloyd Wright. En die ronde dingen daarachter – dat zijn de patrijspoorten waarvan er 275 in de muren van dagcentrum voor verstandelijk gehandicapten De Zeester in Noordwijk zitten. Het zijn keramische elementen die door de bewoners zelf zijn gekleid. Ze zijn allemaal anders.”

Met De Matrix uit 2007, dat oogt als een ornament dat gebouw is geworden, doorbrak Marlies Rohmer op ongekende schaal het verbod op ornamenten dat decennialang in de moderne Nederlandse architectuur had gegolden. Sindsdien spelen versieringen een grote rol in vrijwel al haar gebouwen. Zo ook in het door haar en Liesbeth van der Pol ontworpen Sinfonia, twee (vijfsterren)woningblokken in de Utrechtse vinexwijk Leidsche Rijn. Rohmers huizen in het onlangs opgeleverde Sinfonia zijn onder meer versierd met geprefabriceerde vierkante panelen met in sierverband gemetselde bakstenen die haar handelsmerk zijn geworden.

Hoe was het om als vrouw van 27 in 1986 je eigen bureau te beginnen in de mannenwereld van de architectuur?

„Het aantal vrouwen met een eigen architectenbureau was toen op de vingers van één hand te tellen. Ik had stage gelopen bij OMA, het bureau van Rem Koolhaas dat toen nog heel klein was. Ik vond het moeilijk om voor Koolhaas te werken, ook omdat ik hem zo’n goede architect vond. Vaak dacht ik: wat zouden ze willen dat ik doe? Ik raakte in een spagaat, ik kon niet goed mijn eigen gedachtegoed ontwikkelen en besloot toen met een startstipendium een eigen bureau te beginnen.

„Het begin was niet makkelijk. Het was crisis in de bouw en architectuur. Ik heb van A tot Z de hele Gouden Gids afgebeld, en overal waar een bouwcontainer stond, ging ik naar binnen. Het kon me niet schelen als ik voor gek stond. Zo heb ik veel werk gekregen, de reacties waren vaak positief. Het vrouw zijn heeft toen niet in mijn nadeel gewerkt. Ik heb geprofiteerd van positieve discriminatie, soms op het gênante af.”

Pornokalenders

Heb je dan nooit hinder ondervonden van je vrouw zijn?

„O, zeker wel. In mijn begintijd hingen nog vaak pornokalenders in bouwketen. Daar kan ik op zichzelf wel tegen. Maar ik kreeg er zelfs een, mooi verpakt, cadeau van jongens op de bouw, dat kun je je nu niet meer voorstellen. En ik heb mijn zwangerschap verborgen proberen te houden, omdat ik bang was dat ik geen opdrachten meer zou krijgen. Later zag mijn dochter de au pair vaker dan mij en noemde ze die eens ‘mamma’. Maar dat beschouwde ik als een goed teken: ze was in goede handen.

„In de architectuur word je nog altijd geacht 80 uur per week te werken, maar dat is voor een vrouw en moeder linksom of rechtsom wel te organiseren. Veel meer dan het idioot harde werken heeft het ‘schootpoes-kenausyndroom’ mij parten gespeeld. Als vrouwelijke architect ben je in de bouwwereld een schootpoes of een kenau – er zit niets tussenin. Dit is iets wat je ook in de politiek ziet. Daar worden vrouwelijke politici als Sigrid Kaag al gauw heksen genoemd. In de bouw moet je als architect soms gedecideerd zijn en harde noten kraken. Maar dit wordt een vrouw nog altijd niet in dank afgenomen, terwijl dit bij mannen volstrekt normaal wordt gevonden.

„Het schootpoes-kenausyndroom speelt nog altijd. Een jaar of vier geleden kreeg ik een e-mailwisseling tussen projectontwikkelaars onder ogen doordat ik per ongeluk in de cc was gezet. Moet je horen wat ze over mij schreven: ‘Ik ken haar ook uit het verleden… Wat kittig en zeker geen schootpoes. … wel spraakmakende ontwerpen. … én vraagt inderdaad wel wat bijsturing, maar is zeker in staat het plan te winnen.’ Vraagt om bijsturing! Alsof ik een randdebiel ben! Dit soort dingen wordt over mannen nooit gezegd.”

Over vrouwen in het bedrijfsleven hoor je wel eens beweren dat ze anders en beter leiding geven dan mannen. Maken vrouwen ook andere architectuur?

„Veel vrouwelijke architecten stellen zich op als ‘one of the boys’. Dat heb ik ook wel gedaan. Maar zeker in het begin van mijn carrière stond iedereen bij wijze van spreken al te applaudisseren als je op hoge hakken de bouwplaats kwam opgelopen. Dit zorgde voor een prettig vacuüm waarin je vrij kunt denken en experimenteren en zonder gêne je eigen weg kunt gaan. Ook andere vrouwelijke architecten, zoals Liesbeth van der Pol en Petra Blaisse hebben van deze ruimte gebruikgemaakt en een eigen stem gevonden. Maar dit betekent niet dat we vrouwelijke architectuur in de zin van ‘zacht’ of ‘vriendelijk’ maken. Het vrouwelijke zit meer in het ongegeneerde karakter van ons werk.”

Een eigen, herkenbare stijl

Jij hebt in dat vacuüm een eigen, herkenbare stijl ontwikkeld. Hoe is dat gegaan?

„Baksteen, ornamenten of zelfs maar ronde wanden waren absoluut taboe tijdens mijn studie bouwkunde in Delft. Ik tekende eens een ronde wand in een ontwerpopdracht en kreeg van de docent te horen dat ik een drie zou krijgen als ik die ronde wand liet staan en een negen als ik die verwijderde. Ik kon me helaas geen drie permitteren.

„Mijn eigen handschrift heeft zich langzaam ontwikkeld. Eerst was ik nog gebiologeerd door andere architecten, zoals Rem Koolhaas. Maar begin jaren negentig sloop het ornament in mijn eerste grote project, stadsvernieuwing in de Nieuwmarktbuurt in Amsterdam. Ik raakte toen ook in de ban van baksteen. Het is zo’n veelzijdig materiaal. Bakstenen kunnen aaibaar zijn én snoeihard, je kunt er elke vorm mee maken. Met ornamenten die patronen vormen in bakstenen gevels, vervuilt het gebouw bovendien prachtig en krijgt het gratis een mooi patina.

„Later ontdekte ik geprefabriceerd metselwerk. Dat gaf me meer mogelijkheden. Terwijl een eeuw geleden arbeid goedkoop was en materiaal duur, is dat nu omgekeerd en is metselen juist duur. Bovendien zijn goede metselaars nauwelijks te vinden. Met prefab metselwerk kun je de uitzinnigste metselverbanden en patronen maken die op een eigentijdse manier kunnen wedijveren met het ambachtelijke metselwerk van vroeger. De uit de gevel bulkende plantenbakken in de woningblokken van Sinfonia in Leidsche Rijn zijn daar een voorbeeld van.”

In 2008 introduceerde je de fusion-architectuur in Nederland. Hoe kwam die tot stand?

„Ik kluts van alles door elkaar. Toen ik de opdracht kreeg voor een moskeeverzamelgebouw in de Transvaalbuurt in Amsterdam, wilde ik geen heimweemoskee met een koepel en een minaret ontwerpen. In de culinaire wereld was de fusion-keuken toen in opkomst en ik liet me ook inspireren door het werk van mode-ontwerper Hussein Chalayan. Zoals Chalayan oosterse en westerse elementen combineert, zo ontwierp ik een gebouw met een Turkse en een Marokkaanse moskee onder één dak, waarin de Amsterdamse School is versmolten met elementen uit de Arabische bouwkunst. Fusion noemde ik het resultaat.”

De confrontatie aan

Een jaar of tien geleden deed je iets wat een architect volgens mij nooit eerder heeft gedaan: je ging de confrontatie met je eigen gebouwen aan en maakte er een boek van. Wat heb je daarvan geleerd?

Trial and error – zo werken sommige architecten. We vinden telkens opnieuw het wiel uit en maken eigenlijk altijd prototypes. Daar is niets mis mee, zolang je er maar van leert. Daarom begon ik in 2012 het project What Happened to My Buildings en maakte ik een rondgang langs al mijn gerealiseerde gebouwen. Ik zag toen dat mijn versierde metselwerkgevels prachtig verouderen. Maar ik zag ook tekortkomingen. Ik leerde bijvoorbeeld dat je huizen voor mensen met een kleine beurs geen groot panaromaraam moet geven, zoals ik in 2001 met rijtjeshuizen in Lelystad had gedaan. Die gaan de bewoners op allerlei manieren blinderen, omdat ze niet in een etalage willen zitten als ze in hun badjas op half zeven een eitje eten in de keuken.”

Je bureau, Marlies Rohmer Architecture and Urbanism, werd hard getroffen door de bouwcrisis die volgde op de kredietcrisis van 2008. En nu dient zich alweer een volgende bouwcrisis aan. Hoe zie je de toekomst?

„Ja, de crisissen volgen elkaar steeds sneller op. De eerste ontslagen vallen alweer op de architectenbureaus. In de vorige crisis werd mijn bureau, dat toen 45 medewerkers telde, gehalveerd. Dat had niet alleen nadelen. De hectiek die een groot bureau met zich meebrengt werd minder, er kwam ruimte voor verdieping van het vak, zoals het project What Happened to my Buildings. Maar we verloren ook veel expertise. Daarom willen opdrachtgevers nu vaak dat je samenwerkt met een zogenaamd uitwerkbureau, waardoor er nog meer kunde uit je architectenbureau verdwijnt. Het gevaar dreigt dat je binnenkort alleen nog maar gevels mag ontwerpen.

„Zo is het architectuurklimaat in Nederland nu veel guurder dan toen ik begon. Begin jaren negentig kregen jonge architecten als ik vooral van woningbouwverenigingen ongekende kansen. Er was veel ruimte voor experimenten die de Nederlandse architectuur een grote internationale reputatie gaven. Daar is na de crisis van 2008 weinig meer van over. Behoudzucht heerst, vooral in de woningbouw spelen de opdrachtgevers op zeker. Ik vrees dat de komende bouwcrisis leidt tot een verdere verschraling van het architectenvak, terwijl ontwerpers nu juist een innovatieve rol kunnen spelen in het oplossen van de woningnood, het energievraagstuk en andere problemen.”

Lees verder…….