Joana Mallwitz toont zich meester van de dynamiek in strakbeteugelde Beethoven

Hoe je zes contrabassen, acht cello’s en tien altviolen allemaal zó stilletjes kunt laten samenspelen als donderdagavond in het Concertgebouw, is een prestatie van formaat. Dirigent Joana Mallwitz ging er bijna gehurkt voor op de bok zitten, maar ze kreeg het voor elkaar: de lage strijkers van het Koninklijk Concertgebouworkest luidden op onwaarschijnlijke fluistertoon een van Beethovens meest briljante creaties in: het ‘Allegretto’ uit zijn Zevende Symfonie.

Je begrijpt meteen waarom dat tweede deel al sinds Beethovens tijd zo geliefd is: het heeft iets plechtigs, iets zangerigs, maar is vooral zo veel méér dan de som der delen: de melodie, het ritme en de harmonieën zijn op zichzelf niet bijzonder – maar hoe die elementen perfect in elkaar grijpen, is volstrekt revolutionair. Alsof Beethoven een telefoonlijntje naar de hemel had om hem te vertellen wat de volgende noot moest zijn, zei Leonard Bernstein er ooit eens over.

De tempokeuze luistert nauw: Allegretto, levendig maar gematigd vlug. Als je langzaam inzet (wat veel dirigenten doen) wordt het een log en stemmig geheel; te snel en je verliest alle beklijving. Joana Mallwitz schoot perfect in de roos en stuurde het KCO in opgeruimde tred op pad.

Mallwitz, die chef-dirigent is van het Konzerthausorchester Berlin, maakte donderdag een opvallend debuut: níét bij het Concertgebouworkest, wél in het Concertgebouw. Vorig seizoen leidde ze het orkest al in een gloedvolle vertolking van Antonín Dvořáks opera Rusalka bij De Nationale Opera, maar nog niet eerder daalde ze de roemruchte podiumtrap van het Concertgebouw af.

Lees ook Spektakel, humor, zinderend orkestspel en goede zangers in seizoensafsluiter van De Nationale Opera

De meerminachtige Rusalka is in deze regie een verslaafde sekswerker in het Hollywood van de jaren ‘50.

Romeinse strijdwagen

Interessant om haar fysieke dirigeerstijl, nu op de bok en niet in een orkestbak, eens goed te kunnen observeren. Met hoekige armgebaren, de voeten loodrecht onder haar schouders geplant en iets door de knieën gezakt, was het alsof ze een Romeinse strijdwagen bestuurde en een strakbeteugeld Concertgebouworkest de sporen gaf. Het resulteerde in een wervelende Beethoven 7 – uit het hoofd gedirigeerd – waarbij Mallwitz zweepslagen als donderklappen door het orkest joeg. Hoe dieper ze hurkte, hoe meer dynamische nuance ze afdwong. In het bijzonder de temperamentvolle strijkersklank profiteerde daarvan. Van de hoorns wilde je dat ze soms nog wel wat feller door die snarenmassa heen snerpten.

Het was alsof ze een Romeinse strijdwagen bestuurde en een strakbeteugeld Concertgebouworkest de sporen gaf

In Zoltán Kodály’s Dansen uit Galánta, waarmee het concert opende, bouwde Mallwitz subtiele versnellingen op waarin het orkest haar op de voet volgde. Fris, puntig en dansend klonk het, maar nog niet met de onstuimigheid die na de pauze in Beethoven zou klinken. Een eventueel ruw hoekje werd door het Concertgebouworkest keurig gladgevijld.

Met pianist Igor Levit klonk het Derde pianoconcert van Béla Bartók – zijn meest verrassende – zonnig en dartel. Levits ronde pianogeluid leek wel een paar meter boven het orkest te zweven, met glinsterende toonladders als ruisende goudenregenbloesem. Van de eenvoudige akkoorden in het ‘Adagio religioso’ maakte hij een etherisch gebed – en met diezelfde uitgesponnen klankschoonheid speelde hij zijn toegift: het Intermezzo op.117 nr.1 van Johannes Brahms, dat jammerlijk werd opgeschrikt door een rinkelende telefoon in het publiek.

Tja, telefoons die afgaan tijdens concerten; wat moet je er nog over zeggen? Wel, een andere bezoeker wist er aan het slot van Bartóks eerste deel zowaar een hele zaal én de musici mee aan het lachen te krijgen. Terwijl houtblazers en solist in zachte motiefjes kibbelden om het allerlaatste woord, klonk een notificatiegeluidje, als verrassende uitsmijter, perfect in het ritme. Buitengewoon irritant, maar wel zeldzaam goed getimed.