Column | Wielerwaanzin

Eigenlijk had ik willen schrijven over de chicane voor het Bos van Wallers, de dranghekdriehoek die op het laatste moment vlak voor de gevaarlijkste kasseienstrook van Parijs-Roubaix is neergezet. Normaal gesproken komen de wielrenners hier in massasprint aanstuiven, over een brede weg, om als eerste de strook op te denderen: met zeventig kilometer per uur vanaf glad asfalt een smalle buckelpiste op. Het is elk jaar een recept voor de meest gruwelijke valpartijen, botbreuken en ellende.

De intentie de snelheid eruit te willen halen juich ik keihard toe. Eindelijk wordt er eens wat gedaan. Maar waarom op het allerlaatste moment – alsof niet al jaren over dit stukje parcours wordt gesproken. Alsof er dus geen tijd was om iets anders te bedenken dan armetierige dranghekken, die met de verfoeide uitsteekpootjes nog wel: de sprint naar het Bos zal hetzelfde zijn, maar nu denderen de renners niet een buckelpiste op, maar een haaienbek in. Ik had willen schrijven hoe de snelheid eruit halen echt wel wat ludieker had gekund. Maar na het zien van de massacrash in de Ronde van Baskenland donderdagmiddag had ik het helemaal gehad.

Kun je wel komen met een scherts dat je renners ook kunt laten remmen voor het Bos door ze eerst allemaal verplicht vijf toeschouwers te laten high fiven, wel zo leuk voor de ambiance en het publiek. Of met een flauwigheid over turbines langs het parcours die tegenwind produceren. Schijtlollig, maar wat doet het ertoe? Nu er weer renners buiten bewustzijn zijn afgevoerd, en in het ziekenhuis liggen met gebroken ribben, gebroken sleutelbenen, gebroken ruggenwervels – door een riskante bocht die niet goed werd aangegeven en waar geen valbescherming op de gevaarlijkste punten was aangebracht.

Wielrennen is verworden tot een crashfestijn. Je hebt geluk als je heelhuids het jaar doorkomt. In welke andere sport is dat oké? In welke wereld is dat oké? We hebben het leven geplaveid met airbags en rubberen tegels, een stootje is de gewone mens al teveel. Maar op de racefiets kan het niet hard genoeg blijkbaar: „Dat hoort erbij”. Wordt er over veiligheidsmaatregelen gepraat: „Ze moeten niet zeuren” en „dat maakt de sport kapot”.

Weet je wat de sport kapot maakt? Alle topfavorieten in het ziekenhuis. Welke sponsor steekt nog geld in een sport als de kans groot is dat je niet de mooiste strijd gaat zien? Welke sponsor vindt het überhaupt goed voor zijn naam om zich te verbinden aan iets waarin sporters zo makkelijk te pletter vallen? Welke ouders doen hun kinderen nog op wielrennen: „Doe je voorzichtig, schat?”

„Laat ze zelf normaal rijden”, wordt er dan gezegd. Alsof de renners veel te verwijten valt. Het is een wedstrijd. Ik zeg het nog eens: het is een wedstrijd. Geen toertocht. En er staan, doordat wielrennen een miljoenenbusiness is geworden, grote belangen op het spel. Natuurlijk knijp je dan niet in de remmen – ook in het gewone leven accepteert een werkgever bewust niet optimaal presteren niet.

De eindeloze discussies over lapmiddelen ben ik ook goed zat. Dranghekje hier, hooibaaltje daar: het helpt geen zier. De oogkleppen moeten af in een van de conservatiefste sporten ter wereld. Het is tijd voor een fundamentele discussie over wat wedstrijdwielrennen is, en zou moeten zijn. Met alle opties op tafel. Onconventioneel, innovatief. Omdat wedstrijden als Parijs-Roubaix genieten, en niet gruwelen zouden moeten zijn.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.